De abolitionistische beweging verwijst meestal naar de georganiseerde opstand tegen de slavernij die groeide in de 30 jaar voorafgaand aan de Amerikaanse Burgeroorlog. Slavernij bestond echter al in de Verenigde Staten sinds de oprichting van de koloniën, en sommigen streden voor afschaffing van de praktijk vanaf het moment dat die werd ingesteld. Lang vóór de Amerikaanse Revolutie riepen religieuze groeperingen op tot afschaffing van de slavernij, en totdat het 13e Amendement er in 1865 formeel een einde aan maakte, kwamen de opstanden van de abolitionisten in golven. Voor veel Amerikanen was slavernij echter meer dan alleen een praktijk – het was een manier van leven. Zowel in het Noorden als in het Zuiden vochten mensen tegen de abolitionisten. Velen beschouwden slavernij als deel van de natuurlijke orde, en zij geloofden dat pogingen om de slavernij te beëindigen de natie zouden verdelen en de economie van het land zouden vernietigen.
In de eerste jaren van de Republiek nam het Congres enkele wetten aan die de doelstellingen van de abolitionisten ondersteunden. Het nam bijvoorbeeld wetten aan die Amerikanen ervan weerhielden slaven aan andere landen te verkopen. Het Congres deed ook pogingen om een eind te maken aan de mishandeling van slaven tijdens hun transport vanuit Afrika. Toch hadden de Verenigde Staten in de jaren 1830 ongeveer twee miljoen slaven – bijna vier keer zoveel als in 1776, toen het land zich onafhankelijk verklaarde. Toen begonnen de abolitionisten zich te organiseren. Zij vormden antislavernijverenigingen die petities opstelden voor het beëindigen van de slavernij en deze naar het Congres stuurden. Ze hielden toespraken en conferenties om hun zaak te promoten.
In 1833 werd de abolitionistische beweging agressiever. William Lloyd Garrison maakte een enorme indruk, vooral door zijn publicatie, The Liberator. Garrison richtte de American Anti-Slavery Society op en verklaarde dat menselijke slavernij een moreel schandaal was; hij en zijn groep propageerden hun doelen door geweldloos te protesteren. Zij hielden openbare toespraken, produceerden anti-slavernij literatuur en boycotten katoen en andere producten die afhankelijk waren van slavenarbeid. Garrison’s doel was echter niet alleen het beëindigen van de slavernij, maar ook het beëindigen van vooroordelen en het bevorderen van raciale rechtvaardigheid. In de jaren 1840 vormden de abolitionisten politieke partijen en zetten zij hun strijd voor rassengelijkheid voort. Net als Garrison voerden zij aan dat menselijke slavernij niet alleen immoreel was, maar ook niet paste bij een land dat was gesticht op de belofte van vrijheid.
De abolitionisten vochten in naam van de gerechtigheid en hadden daardoor een machtige invloed. Door op te komen voor burgerrechten, veranderden zij het politieke klimaat van het land. Zowel blanken als zwarten sloten zich bij de beweging aan, hoewel ze verschillende doelen en ideeën hadden. Niet alle blanke abolitionisten geloofden dat zwarten gelijk waren aan blanken. Terwijl de blanke activisten zich beperkten tot het beëindigen van de slavernij, waren de zwarte activisten meer geneigd om het grotere vraagstuk van het bevorderen van rassengelijkheid aan te pakken.
In de afgelopen jaren hebben historici die de abolitie bestuderen, de invloed van het zwarte activisme onderzocht. Traditioneel hebben historici het belang ervan gebagatelliseerd, maar steeds meer hedendaagse geleerden geloven dat het van cruciaal belang was voor de beweging. Manisha Sinha, samen met enkele historici in het Caraïbisch gebied die de invloed van de Haïtiaanse Slavenopstand benadrukten en de rol van de slavenopstanden in het Caraïbisch gebied onderzoeken, geloven dat zwarte activisten de weg vrijmaakten voor een grotere strijd, door principes en praktijken vast te stellen die in latere hervormingsbewegingen gebruikt werden.