Abstract
PIP: Verpleegkundigen hebben meningen over abortus, maar omdat ze gezondheidswerkers zijn en hun mening als zodanig gevraagd wordt, zijn ze verplicht om te begrijpen waarom ze er bepaalde standpunten op na houden. Verpleegkundigen moeten duidelijk zijn over waarom ze geloven zoals ze doen, en ze moeten op een rationele en logische manier tot een standpunt komen. Om verpleegkundigen in deze taak bij te staan, worden de ethische kwesties rond abortus opgesomd en verduidelijkt. Daartoe worden enkele filosofische en historische benaderingen van abortus en hoe een standpunt logisch kan worden beargumenteerd, onderzocht. In het begin worden enkele begrippen gedefinieerd die met emoties geladen zijn. Abortus wordt gedefinieerd als het uitdrijven van een foetus uit de baarmoeder vóór 28 weken zwangerschap, het willekeurig vastgestelde tijdstip van levensvatbaarheid. Deze discussie heeft alleen betrekking op abortus provocatus. Sinds het begin van de opgetekende geschiedenis hebben vrouwen ervoor gekozen abortus te plegen. De eerste Joden en Christenen verboden abortus op praktische en religieuze gronden. Een mensenleven werd als waardevol beschouwd, en er was ook de praktische overweging van de toevoeging van nog een persoon aan de bevolking, d.w.z. meer brute kracht om het noodzakelijke fysieke werk te doen, zich tegen vijanden te verdedigen, en het voortbestaan van het volk te verzekeren. Dit soort pragmatische redenen voor of tegen abortus hebben weinig te maken met het westerse concept van abortus in het algemeen en wat er vandaag in het bijzonder in de V.S. gebeurt. De discussie over de ethiek van abortus moet berusten op één of meer van de volgende grondslagen: de vraag of de foetus al dan niet een menselijk wezen is; de rechten van de zwangere vrouw tegenover die van de foetus, en de omstandigheden van verschrikking en ontbering die een zwangerschap kunnen omgeven. Levensvatbaarheid is relatief. Omdat levensvatbaarheid geen specifiek beschrijvend gegeven is, worden waardeoordelen een onderdeel van de bepaling, zowel van de levensvatbaarheid als van de acties die op basis van die bepaling kunnen worden ondernomen. De foetus wordt geen volwaardig mens wanneer hij levensvatbaar is. Dat gebeurt pas bij de conceptie of de geboorte, afhankelijk van iemands opvatting over ensoulment. De foetus heeft enkele morele verplichtingen vanwege zijn sterk toegenomen potentieel. Na een bepaald punt verdient het wettelijke en morele bescherming. Een vrouw zou het recht hebben om ontheven te worden van het dragen van de foetus, maar zij zou niet het recht hebben op de dood van de foetus. Er bestaat een belangrijk moreel verschil tussen deze 2 concepten, en het is deze kwestie die de basis vormt van het debat over het conflict tussen de rechten van de moeder en die van de foetus. Wanneer de rechten van de foetus en die van de zwangere vrouw rechtstreeks met elkaar in conflict komen, worden de rechten van de foetus altijd ondergeschikt gemaakt aan die van de vrouw. De derde ethische grondslag van het abortusdebat, die van de omstandigheden van verschrikking en ontbering rond de zwangerschap, is eigenlijk een combinatie van de eerste twee. Een foetus waarvan bekend is dat hij aan een ziekte of misvorming lijdt, heeft evenveel of even weinig rechten ten opzichte van de zwangere vrouw als een volkomen gezonde foetus. De toekenning en de hiërarchie van de rechten van de foetus zijn niet afhankelijk van de omstandigheden van de conceptie. De volgende vraag is of de staat de sociale privésfeer mag betreden om de persoonlijke activiteiten van individuen te reguleren. Het Hooggerechtshof heeft zich nooit uitgesproken over de morele toelaatbaarheid van abortus. Het Hof heeft eenvoudigweg voorkomen dat individuele staten zich zouden bemoeien met de handeling van een vrouw op basis van haar persoonlijke overtuigingen. Dit is een belangrijk verschil, en er mag geen stap worden ondernomen om dit fundamentele burgerrecht af te schaffen.