Privacy & Cookies
Deze site maakt gebruik van cookies. Door verder te gaan, gaat u akkoord met het gebruik ervan. Meer informatie, inclusief hoe u cookies kunt beheren.
Rangschikken is een concept waar bijna geen twee leraren het over eens zijn. Sommigen geloven in het meetellen van inspanning, terwijl anderen vinden dat alleen naar prestaties moet worden gekeken. Sommigen geloven in veel voldoendes, terwijl anderen vinden dat voldoendes zeldzaam moeten zijn.
In dit bericht zullen we kijken naar absoluut en relatief cijfers en hoe deze twee ideeën kunnen worden toegepast in een academische omgeving.
Absoluut cijfers
Absoluut cijfers houdt in dat de leraar van tevoren de normen voor prestaties vaststelt. Een veelgebruikte absolute beoordelingsschaal zou bijvoorbeeld zijn
A = 90-100
B = 80-89
C = 70-79
D = 60-69
F = 0-59
Welke score de leerling ook behaalt, het is zijn cijfer. Er worden geen aanpassingen gedaan aan hun cijfer. Bijvoorbeeld, als iedereen een score tussen 90-100 haalt, krijgt iedereen een “A” of als iedereen minder dan 59 haalt, krijgt iedereen een “F”. Het absolute karakter van absoluut cijfers geven maakt het inflexibel en beperkend voor unieke situaties.
Relatief cijfers geven
Relatief cijfers geven laat de leraar toe om de resultaten van een beoordeling te interpreteren en cijfers te bepalen op basis van de prestaties van de leerling. Een voorbeeld hiervan is het geven van cijfers “op de curve”. In deze benadering worden de cijfers van een beoordeling geforceerd om in een “bell curve” te passen, ongeacht de verdeling. Een hard cijfer op de curve zou er als volgt uitzien.
A = Top 10% van de leerlingen
B = Volgende 25% van de leerlingen
C = Midden 30% van de leerlingen
D = Volgende 25% van de leerlingen
F = Onderste 10% van de leerlingen
Zo zou, als de hele klas een score had op een examen tussen 90-100%, het gebruik van relatieve quotering nog steeds een verdeling opleveren die in evenwicht is. Of dit eerlijk is of niet is een andere discussie.
Sommige leraren zullen de cijfers van de klas verdelen in kwartielen met een spreiding van A-D. Anderen gebruiken het hoogste cijfer dat een individuele student behaalt als het A-cijfer en beoordelen andere studenten op basis van de prestaties van de beste student.
Er zijn momenten waarop instellingen het beleid voor relatieve beoordeling zouden bepalen. Bijvoorbeeld, in een graduate school, kunt u de volgende beoordelingsschaal zien.
A = top 60%
B = volgende 30%
C = volgende 10%
D, F = Zou nooit mogen gebeuren
De filosofie hierachter is dat in graduate school alle studenten uitstekend zijn, dus de cijfers zouden beter moeten zijn. Een “C” verdienen is hetzelfde als een “F” verdienen. Een “D” of “F” verdienen leidt vaak tot verwijdering uit het programma.
Grading Philosophy
Er zal nooit overeenstemming zijn over hoe te beoordelen. Het feit dat we verschillende achtergronden hebben, maakt dit een uitdaging. Sommige culturen geloven bijvoorbeeld dat de leraar de leerlingen moet voorbereiden op examens, terwijl andere dat niet doen. Sommige culturen geloven in zelfevaluatie, andere niet. Sommige culturen geloven in een groot summatief examen terwijl andere dat niet doen
Bovendien geloven velen dat cijfers objectief zijn terwijl er in academisch onderzoek weinig bewijs is om dit te ondersteunen. Een leraar die denkt dat leerlingen slecht presteren, geeft zulke cijfers zelfs als de leerlingen goed presteren.
De meest redelijke aanpak is dan ook dat een school het beoordelingsbeleid bespreekt en de aanpak van de school uiteenzet om verwarring te verminderen, ook al vermindert dat de frustratie niet.