Abura-age (油揚げ), is een Japans voedingsmiddel op basis van tweemaal gefrituurde sojabonen. Het wordt bereid door tofu in dunne plakjes te snijden en deze eerst bij 110-120 °C en vervolgens nog eens bij 180-200 °C te frituren. Abura-age wordt vaak gebruikt om inari-zushi (稲荷寿司) in te wikkelen, en wordt aan misosoep toegevoegd. Het wordt ook toegevoegd aan udon-noedelgerechten, die kitsune-udon worden genoemd vanwege de legende dat vossen (kitsune) van gefrituurde tofu houden. Abura-age kan ook worden gevuld, bijvoorbeeld met nattō, voordat het opnieuw wordt gefrituurd. Er is een dikkere variant die bekend staat als atsu-age (厚揚げ) of nama-age (生揚げ).
De Japanners waren de eersten die tofu-zakjes ontwikkelden. Er is echter weinig bekend over hun vroege geschiedenis. De Tofu Hyakuchin van 1782 (Abe 1972) gaf een recept voor gefrituurde tofu, maar het is niet duidelijk of het opbolde zoals een tofu-zakje. Het is bekend dat tofoezakjes al in 1853 bestonden, toen inari-zushi (met azijnrijst gevulde tofoezakjes) hun oorsprong vonden (Ichiyama 1968). Door hun lange houdbaarheid, lichte gewicht en ingewikkelde productie leenden tofoezakjes zich voor grootschalige fabrieksproductie en wijdverbreide distributie. In 1974 gebruikten grote fabrieken twee ton sojabonen per dag om 116.600 zakjes tofu te maken. In 1980 produceerden grote moderne fabrieken 300.000 tot 450.000 zakjes per dag met behulp van transportfriteuses. In die tijd werd ongeveer een derde van de sojabonen die in Japan voor tofu werden gebruikt, gebruikt voor gefrituurde tofu, en naar schatting 85 procent daarvan voor tofu-zakjes.
In de Japanse mythologie is abura-age het lievelingseten van Kitsune en Inari.