Galpijn wordt vaak gemeld in huishoudelijk onderzoek met als vermoedelijke oorzaak galstenen. Wanneer galstenen afwezig zijn of andere afwijkingen als mogelijke oorzaak van soortgelijke pijn niet bestaan, is een andere aanpak noodzakelijk. Hoewel trans-abdominale echografie stenen tot 3-5 mm kan opsporen, biedt de komst van endoscopische echografie een nog betere definitie voor microlithiasis van < 3 mm. Duodenale aspiratie van gal kan verder cholesterol microlithiasis of bilirubine korrels opsporen, een andere potentiële bron van biliary-type pijn en misschien zelfs pancreatitis. Alleen op deze manier kan een acalculeuze galblaasaandoening duidelijk worden vastgesteld. Het percentage van de door cholecystokinine gestimuleerde lediging van de galblaas wordt beschouwd als de meest gevoelige diagnostische test voor “biliaire dyskinesie”, maar een abnormale lediging van de galblaas kan te wijten zijn aan een gladde spierafwijking van de galblaas zelf of een verhoogde tonus in de kringspier van Oddi. De waarde van chirurgisch ingrijpen is niet duidelijk vastgesteld. De komst van laparoscopische cholecystectomie heeft echter het aantal patiënten met acalculeuze galziekte dat een operatie ondergaat doen toenemen. Chirurgie kan het best worden uitgevoerd met een verminderde galblaaslediging als criterium voor operatie met een beter resultaat. Vaak verdwijnt de galpijn na cholecystectomie niet, het zogenaamde “post-cholecystectomie-syndroom”. Door het ontbreken van de galblaas als drukreservoir blijft de sfincter van Oddi de belangrijkste bepalende factor voor de druk in de galwegen. Disfunctie van de sfincter van Oddi komt ook voor bij patiënten met een intact galwegenstelsel en kan duidelijk worden na cholecystectomie. Biliaire manometrie heeft duidelijk gemaakt wie baat kan hebben bij sphincterotomie. Choledochoscintigrafie is een niet-invasieve voorafgaande test. De komst van viscerale overgevoeligheid en een betere definitie van deze entiteit heeft aangetoond, dat bij sommige van deze patiënten met type III sphincter van Oddi, de disfunctie lijkt te berusten in duodenale hyperalgesie. Het is duidelijk dat er betere criteria nodig zijn om galblaaslediging uit te voeren en betere technieken om viscerale overgevoeligheid op te sporen. Niettemin is functionele galpijn in afwezigheid van galsteenziekte een duidelijk fenomeen en een uitdaging voor clinici.