Adenocarcinoom (“adeno” = “klier”, “carcinoom” = kanker van epitheel) is de meest voorkomende vorm van longkanker in de V.S., Japan en het grootste deel van West-Europa, hoewel het de op één na meest voorkomende vorm is in Oost-Europa (na het plaveiselcelcarcinoom). Adenocarcinomen zijn uitzonderlijk heterogene neoplasma’s, die voorkomen in vier grote weefselarchitecturen (acinair, papillair, bronchioloalveolair, en solide), en in verscheidene zeldzamere varianten. Meestal echter vertonen deze laesies een mengeling van twee of meer subtypes of varianten, en worden ze als “adenocarcinoom met gemengde subtypes” geclassificeerd.
In China, dat het grootste aantal rokers en longkankergevallen ter wereld telt, is het acinaire weefselarchitectuurpatroon veruit het meest voorkomende histologische subtype van adenocarcinoom, dat ongeveer 40% van alle adenocarcinomen omvat, en de incidentie ervan is in de laatste decennia aanzienlijk toegenomen. In Europa kan acinair adenocarcinoom het dominante architectuurpatroon vormen in niet minder dan 50-60% van alle adenocarcinomen.
Acinair adenocarcinoom van de long is een zeer dodelijke ziekte. De totale vijfjaarsoverleving bedraagt ongeveer 16% tot 22%. In het algemeen is de overleving in alle stadia beter voor patiënten met het acinaire (of papillaire) patroon dan voor patiënten met het solide patroon, maar aanzienlijk slechter dan die met het bronchioloalveolaire patroon. De overleving is aanzienlijk beter bij patiënten bij wie de tumoren goed gedifferentieerd zijn (d.w.z. de klieren en/of tubuli zijn meer volledig ontwikkeld) dan bij patiënten met een slechte differentiatie (d.w.z. met rudimentaire klieren).
Enkele studies suggereren dat de oncogenen H-ras en fes belangrijke aanjagers zijn van oncogenese in veel longkankers van het acinaar-type.