In het algemeen bepalen bestemmingsplannen dat grondeigenaren hun land mogen gebruiken voor een primair toegestaan gebruik en voor activiteiten die bij dat gebruik horen. Bijkomend gebruik is gebruik van de grond dat zich op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebruik, maar dat ondergeschikt en bijkomstig is. De term “bijkomend gebruik” is ook van toepassing op bijbehorende bouwwerken. Een vrijstaande garage kan bijvoorbeeld een bijkomend gebruik zijn bij een woning, omdat het redelijkerwijs verband houdt met het hoofdgebruik als een plaats voor de huiseigenaar om zijn auto op te slaan en ondergeschikt is aan het toegestane hoofdgebruik van de woning.
In bestemmingsplannen wordt gewoonlijk een reeks bijkomende gebruiksmogelijkheden gespecificeerd die huiseigenaren als gebruikelijk zijn gaan beschouwen wanneer zij hun eigendom kopen, omdat zij een extra nuttig gebruik mogelijk maken. Voorbeelden voor woningen zijn garages, opslagschuren en omheiningen, en, meer recentelijk, schotelantennes. Tegelijkertijd moeten nevengebruiken die niet in overeenstemming zijn met de verwachtingen van omliggende landeigenaren, worden beperkt of helemaal worden verboden.
Een veel voorkomende controverse in verband met nevengebruik is de vraag of een dergelijk gebruik op een kavel kan worden gebouwd voordat een hoofdgebruik is gevestigd. Bijvoorbeeld, kan een garage of opslagschuur worden gebouwd voordat het huis, of kan een hondenhok worden gebouwd op een vrij woonperceel? Zonder specifieke taal die het accessoire gebruik toestaat om “op zichzelf te staan”, wordt een accessoir gebruik als onwettig beschouwd totdat het bijbehorende hoofdgebruik of de bijbehorende hoofdstructuur is opgericht.
Gary D. Taylor, Iowa State University