Verse 1
TWEEDE SAMUEL
Het VALSE BERICHT VAN SAUL’S DOOD EN DAVID’S LAMENT VOOR SAUL EN JONATHAN
Een inleiding is hier niet nodig, omdat de inleiding voor zowel Eerste Samuël als Tweede Samuël is opgenomen in mijn commentaar op Eerste Samuël. De boeken vormden oorspronkelijk één boekdeel, maar vanwege de onhandige afmetingen van de oude rollen waarop boeken werden gegraveerd, werd Samuël in twee rollen verdeeld.
Het valse verslag van Sauls dood
“Na de dood van Saul, toen David teruggekeerd was van de slachting der Amalekieten, bleef David twee dagen te Ziklag; en op de derde dag, ziet, kwam er een man uit Sauls kamp, met zijn klederen en aarde op zijn hoofd. En toen hij bij David kwam, viel hij neder en gehoorzaamde. David zeide tot hem: Waar komt gij vandaan? En hij zeide tot hem: Ik ben uit het kamp van Israel ontkomen.” En David zei tegen hem, “Hoe is het gegaan? Vertel het mij.” En hij antwoordde: “Het volk is uit den strijd gevlucht, en velen van het volk zijn ook gevallen en zijn dood; en Saul en zijn zoon Jonathan zijn ook dood.” Toen zeide David tot den jongeling, die hem zeide: “Hoe weet gij, dat Saul en zijn zoon Jonathan dood zijn?” En de jongeman, die het hem vertelde, zeide: “Toevallig was ik op het gebergte Gilboa, en daar leunde Saul op zijn speer, en zie, de wagens en de ruiters waren dicht bij hem. En toen hij achter zich keek, zag hij mij, en riep mij. En ik antwoordde: Hier ben ik. En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? Ik antwoordde hem, `Ik ben een Amalekiet. En hij zeide tot mij: Sta naast mij en dood mij, want de angst heeft mij aangegrepen, en toch is mijn leven nog.’ Toen stond ik naast hem en doodde hem, omdat ik zeker wist, dat hij niet meer leven kon, nadat hij gevallen was; en ik nam de kroon, die op zijn hoofd was, en de armband, die aan zijn arm was, en ik bracht ze hier tot mijn heer.”
Critici, die schijnen te zoeken naar dingen, die zij “tegenstrijdigheden” in de Bijbel kunnen noemen, hebben geklaagd, dat dit verslag van Sauls dood “onmogelijk te rijmen is met het verslag in de eerste Samuël.” Dit is geen enkel probleem, want, zoals Willis zegt, “Het verslag van de Amalekiet was een opzettelijke leugen. Wat er werkelijk gebeurde staat in 1 Samuël 31, en deze paragraaf rapporteert wat de Amalekiet aan David vertelde.” Een soortgelijke zogenaamde “tegenstrijdigheid” staat in Genesis, waar God zei: “Gij zult zeker sterven” (Genesis 2:17) en Satan zei: “Gij zult NIET zeker sterven” (Genesis 3:4). Een leugen is altijd in tegenspraak met de waarheid.
Het bezit van Saul’s kroon en de armband door de Amalekiet “bewees” niet de waarheid van zijn onwaarheid. “De man had Saul waarschijnlijk gevonden nadat hij gestorven was en voordat de Filistijnen terugkeerden om de verslagenen te strippen.” “Elk leger wordt gevolgd door vagebonden, die uit zijn op gewin, buit kopen, plunderen waar mogelijk en een lucratieve, illegale handel drijven.” F. C. Cook was van mening dat deze Amalekiet één van degenen was die de dag na de slag de doden kwamen strippen en dat hij het geluk had Saul aan te treffen met zijn kroon en armbanden”. Voor deze schrijver lijkt deze mening het meest waarschijnlijke antwoord te zijn wat betreft de identiteit van die Amalekiet.
Er zijn slechts vier voorbeelden van zelfmoord in de hele Bijbel: (1) die van Saul; (2) die van Ahithophel (2 Samuël 17:23); (3) die van Zimri (1 Koningen 16:18); en (4) die van Judas Iskariot (Mattheüs 27:5).
Eén item in het verhaal van de Amalekiet is duidelijk een feit. Hij nam inderdaad de kroon van het hoofd van Saul en de armband van zijn arm. Wat een ironie zit hier in, “Dat een Amalekiet de kroon van Sauls hoofd nam, die hij had verspeeld door zijn ongehoorzaamheid aan Gods gebod om koning Agag, de Amalekiet, te doden!
“En daar stond Saul op zijn speer geleund” (2 Samuël 1:6). Vanwege de grote lengte van een speer in vergelijking met die van een zwaard, is deze verklaring alleen al voldoende om te bewijzen dat de Amalekiet een leugenaar was. Leunen op een speer zou iemand die zichzelf probeert te doden nauwelijks proberen, vooral als hij ook een zwaard had. Keil heeft deze uitspraak in 2 Samuël 1:6 terecht aangemerkt als klaarblijkelijk, “een onwaarheid, een onwaarheid.”