Achtergrond en doel: Translationele mobilisatietechnieken worden door fysiotherapeuten veelvuldig gebruikt als interventie voor patiënten met een beperkte range of motion (ROMs). Echter, concrete experimentele ondersteuning voor deze praktijk ontbreekt. Het doel van deze studie was het evalueren van het effect van gesimuleerde dorsale en ventrale translationele mobilisatie (DTM en VTM) van het glenohumerale gewricht op abductie en rotatie ROMs.
Methoden: Veertien verse frozen shoulder preparaten van 5 mannen en 3 vrouwen (gemiddelde leeftijd=77.3 jaar, SD=10.1, range=62-91) werden gebruikt voor deze studie. Elk exemplaar onderging 5 herhalingen van DTM en VTM in het vlak van de scapula, gesimuleerd door een materiaaltestsysteem (MTS) in rustpositie (40 van abductie in neutrale rotatie) en aan het eind van de abductie met 100 N kracht. Abductie en rotatie werden beoordeeld als de belangrijkste uitkomstmaten voor en na elke uitgevoerde mobilisatieprocedure en gecontroleerd door het MTS (abductie, 4 N m) en door een servomotor bevestigd aan de zuiger van de actuator van het MTS (mediale en laterale rotatie, 2 N m).
Resultaten: Er waren toenames in abductie ROM voor zowel DTM (mean=2.10 , SD=1.76 ) als VTM (mean=2.06 , SD=1.96 ) in de eind-range positie. Er werden geen veranderingen gevonden in de rustpositie na dezelfde procedure. Er werden ook kleine toenames gevonden in laterale rotatie ROM na VTM in de rustpositie (gemiddeld=0,90 , SD=0,92 , t=3,65, P=,003) en in mediale rotatie ROM na DTM (gemiddeld=0,97 , SD=1,45 , t=2,51, P=,026) bij het eindbereik van abductie.
Discussie en conclusie: De resultaten geven aan dat zowel DTM als VTM procedures toegepast op het eindbereik van abductie de glenohumerale abductie range of motion verbeterden. Of deze veranderingen zouden resulteren in een verbeterde functie kon niet worden bepaald vanwege het gebruik van een kadaver model.