Hoe is de verkondiging van het evangelie verbonden met de noden van de armen onder ons?
Er bestaat geen twijfel over dat een belangrijk aspect van Paulus’ apostolische bediening het inzamelen van geld voor de armen in Jeruzalem was. Niet alleen zou de inzameling tegemoet komen aan enkele zeer reële economische behoeften – Joodse gemeenten waren over het algemeen armer dan hun heidense tegenhangers – maar het zou ook de eenheid en verzoening tussen Joodse en heidense christenen versterken.1 Paulus’ apostolische benadering van het inzamelen van geld voor de armen heeft diepgaande implicaties voor hoe ook wij de belijdenis van het evangelie van Christus in verband kunnen brengen met het delen van onze rijkdom met de armen.
- Gras and testing
Paulus’ gebruik van het Griekse woord charis – gewoonlijk vertaald met “genade” – geeft ons een aanwijzing voor hoe we de belijdenis van het evangelie in verband kunnen brengen met het delen van rijkdom met de armen. Het woord komt vrij vaak voor in de hoofdstukken 8 en 9 en wordt gebruikt om niet alleen te verwijzen naar Gods genade en Christus’ genade, maar ook naar de vrijgevigheid die in ons overvloeit als gevolg van goddelijke genade.
Het woord charis wordt echter alleen vertaald als “genade” in 2 Korintiërs 8:1 en 2 Korintiërs 9:14. Elders wordt het vertaald als “voorrecht” (2 Korintiërs 8:4), “edelmoedige onderneming” (2 Korintiërs 8:6-7, 19), “edelmoedige daad” (2 Korintiërs 8:9), “zegen” (2 Korintiërs 9:8), en “dank” (2 Korintiërs 8:16; 9:15). Maar wat als we al deze gevallen van charis vertalen met het Engelse woord “grace”, waarbij we Paulus’ eigen gebruik van dit woord in deze hoofdstukken laten bepalen wat het woord betekent?
Paul begint zijn bespreking van de inzameling met een verwijzing naar de genade van God aan de Macedonische gemeenten die, ondanks hun ellende en armoede, “overliepen” (eperisseusen) met een rijkdom van vrijgevigheid voor anderen (2 Korinthiërs 8:1). De Macedoniërs hadden Paulus en zijn medewerkers gesmeekt om de genade om te delen in deze bediening van de heiligen (2 Korintiërs 8:4) en bevestigden ook dat Paulus Titus moest sturen om de genade te voltooien van het verzamelen van de fondsen die hij al was begonnen te verzamelen van de Korinthiërs (2 Korintiërs 8:6).
Paul dringt er nu ook bij de Korinthiërs op aan om het voorbeeld van de Macedoniërs te volgen en ook “over te lopen” in deze genade. Ze “vloeien” al over van al het andere – geloof, spraak, kennis, elke gretigheid, en de liefde die medechristenen voor hen hebben – dus waarom niet ook overvloeien in deze genade (2 Korintiërs 8:7).
Paul maakt duidelijk dat dit geen gebod is, maar een “test” van de echtheid van hun liefde tegenover de gretigheid van anderen. In heel 2 Korintiërs gebruikt Paulus het woord voor “test” – als werkwoord (dokimazo) en als zelfstandig naamwoord (dokime) – om te verwijzen naar de manier waarop ons ware karakter – wie we werkelijk zijn – wordt onderscheiden, onderzocht of bewezen wanneer we worden geconfronteerd met moeilijkheden of uitdagingen.2
- Christus als voorbeeld
De belangrijkste rechtvaardiging voor zijn oproep is de genade van onze Heer Jezus Christus: Hoewel rijk, is Christus om onzentwil arm geworden, opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden (2 Korintiërs 8:9). Eerder in de brief heeft Paulus beschreven hoe Christus, ondanks zijn zondeloosheid, tot zonde werd gemaakt, opdat wij zouden worden tot gerechtigheid van God (2 Korintiërs 5:21; Galaten 3:13, 14). En in Filippenzen beschrijft hij hoe Christus, hoewel gelijk aan God, zichzelf heeft leeggemaakt – zelfs tot op het punt van de dood aan een kruis – opdat Hij verhoogd zou worden en ook wij zouden delen in zijn leven met elkaar (Filippenzen 2:1-11).
- Verlangen en voltooien
Dus hoe zou deze overvloed van Gods en Christus’ genade, die al overvloeit in de Macedoniërs, ook kunnen overvloeien in de Korinthiërs? Voortgaande op zijn punt dat dit geen bevel is, maar slechts een “mening”, zegt Paulus dat het op dit moment passend zou zijn voor hen om dit niet alleen te verlangen, maar ook om de inzameling te voltooien die zij al begonnen zijn. De aanvaardbaarheid van hun gave is gebaseerd op twee dingen: hun gretigheid om te geven en dat ze alleen geven wat binnen hun mogelijkheden ligt om te geven – wat ze hebben, niet wat ze niet hebben (2 Korintiërs 8:10-11).
- Gelijkheid in overvloed en nood
Hoe wordt deze overvloeiende genade en vrijgevigheid in ons leven beleefd? Paulus maakt duidelijk dat het er niet om gaat de een te ontlasten en de ander te kwellen; het gaat er niet om de een te bevrijden en de ander een schuldgevoel aan te praten. Het gaat veeleer om de gelijkheid of eerlijkheid (isotes) – de ware wederkerigheid – die Gods verzoening van de hele wereld mogelijk maakt. De overvloed van de een is er om de nood van de ander te lenigen, en omgekeerd, zodat beiden er voor elkaar kunnen zijn in alle gevallen van overvloed en nood – geestelijk of monetair. Zoals de Israëlieten eerlijk deelden in het brood dat uit de hemel regende, zo zijn ook wij geroepen om onze rijkdom te delen, zodat sommigen niet te veel hebben en anderen niet te weinig (2 Korintiërs 8:15; Exodus 16:18).
God’s verzoening van de hele wereld door Christus stroomt over in ons leven – door de uitwisseling van Christus’ rijkdom voor onze armoede – zodat ook wij kunnen overlopen in het diepgaand “delen” (koinonia) van alle dingen met elkaar. Deze overvloeiing of overmaat van genade door Christus is een overvloeiing en overmaat die zich uitstort in alle aspecten van ons leven. Overvloedig voorziend in al onze behoeften, geeft Gods genade ons niet alleen de kracht om te vergeven en met elkaar verzoend te zijn, maar ook om onze rijkdom met elkaar te delen.
Paulus’ inzichten in de overvloeiende import van Gods verzoening van de hele wereld door Christus blijft van diepgaande relevantie voor onze tijd waarin de ernstige ongelijkheden tussen rijk en arm alleen maar toenemen in ons land en in de hele wereld. Net als de Korinthiërs ondergaan ook wij de “beproeving” van ons ambt – en openbaren wie en wiens we werkelijk zijn – in alles wat we zijn en doen. Ook wij verheerlijken God door het evangelie van Christus te belijden, terwijl we ook ruimhartig delen (koinonia) wie we zijn en alles wat we hebben met elkaar, vooral in tijden van nood (2 Korintiërs 9:13).
Noten:
1 Behalve 2 Korintiërs 8-9, zie ook Rom 15:25-32; 1 Korintiërs 16:1-4; Galaten 2:10; ook Handelingen 24:17.
2 Voor het gebruik van “beproeven” in 2 Korintiërs, zie 2:9; 8:2, 8, 22; 9:13; 13:3, 5.