Het is bekend dat grote (meer dan 50%) reducties in glomerular filtration rate (GFR) kunnen leiden tot de vorming van hyperosmotische urine in de afwezigheid om kritisch af te hangen van verminderde afgifte van lumen aan de lussen van Henle. In de huidige studie trachtten wij na te gaan of een veel geringere daling van de GFR ook kan leiden tot hyperosmotische urine wanneer ADH afwezig is. De volgende gemiddelde waarden (controle vs. 3 uur partiële aortaconstrictie) werden verkregen bij 21 ratten met diabetes insipidus bij bewustzijn: GRF, 909 +/- 35 (SE) vs. 835 +/- 49 microliter . min-1 . 100 g lichaamsgewicht-1 (8% daling; P minder dan 0,02); osmolaliteit van de urine (Uosmol), 125″/- 6 vs. 309 +/- 14 mosmol/kg H2O (P minder dan 0,001; piek Uosmol 350 +/- 22). Analyse van individuele reacties toonde aan dat Uosmol evenveel toenam wanneer er geen meetbare afname in GFR was als wanneer een dergelijke afname wel optrad. Noch de GFR noch de filtratiefractie vertoonden een systematisch verband met Uosmol of met elkaar. Wij concluderen dat in afwezigheid van ADH Uosmol kan toenemen met minimale of geen verandering in GFR. Veranderingen in de filtratiefractie – een mogelijke mediator van verminderde afgifte aan de lussen – konden de toegenomen Uosmol niet verklaren, zelfs niet in die gevallen waarin de GFR onveranderd bleef.