Craterellus tubaeformis (vroeger Cantharellus tubaeformis) is een eetbare zwam, ook bekend als geelvoet, winterchampignon of trechterzwam. Hij is mycorrhizaal en vormt symbiotische associaties met planten, waardoor hij zeer moeilijk te kweken is. Hij is kleiner dan de goudkleurige cantharel (Cantharellus cibarius) en heeft een donkerbruine hoed met blekere kieuwen en een holle gele steel. C. tubaeformis smaakt sterker maar minder fruitig dan de gouden cantharel. Rauw heeft hij een zeer kenmerkende rokerige, peperachtige smaak. Hij groeit in gematigde en koude delen van Noord-Amerika en Europa, waaronder Scandinavië, Finland, Rusland en de Britse eilanden, maar ook in de Himalaya in Azië, waaronder Assam, in de centrale delen van het Indiase subcontinent, en in Thailand.
Craterellus tubaeformis | |
---|---|
Wetenschappelijke classificatie | |
Kingdom: | |
Phylum: | |
Class: | |
Order: | |
Familie: | |
Genus: | |
Soorten: |
C. tubaeformis
|
Binomiale naam | |
Craterellus tubaeformis
(Fr.) Quél. 1888
|
Mycologische kenmerken
ribbels op hymenium
hoed is infundibuliform
hymenium is decurrent
stipe is kaal
sporenafdruk is crème tot zalm
ecologie is mycorrhiza
edibility: keuze
C. tubaeformis is een geelbruine, trompetvormige paddenstoel die laat in het paddenstoelenseizoen in grote aantallen wordt aangetroffen en daarom ook wel winterpaddenstoel wordt genoemd. De hoed is bol en soms hol in het midden. De kieuwen zijn ver uit elkaar geplaatst en lichter van kleur dan de hoed. Hij groeit op mos of verrot hout, en in Noord-Amerika wordt hij vooral gevonden in naaldmoerassen. Het is een uitstekende voedselpaddestoel, vooral gebakken of in soepen, en kan gemakkelijk gedroogd worden om te bewaren.
Moleculaire fylogenetica heeft aangetoond dat C. tubaeformis zijn herindeling van Cantharellus tot Craterellus verdient. Bovendien blijkt dat er twee verschillende genetische populaties zijn die van oudsher tubaeformis worden genoemd: een in Europa en oostelijk Noord-Amerika, en een andere in westelijk Noord-Amerika. Indien deze twee groepen als afzonderlijke soorten worden gedefinieerd, zou de “oostelijke” geelvoet de wetenschappelijke epitheton tubaeformis behouden wegens de oorsprong van de typespecimens in Zweden.
De westelijke Noordamerikaanse C. tubaeformis heeft aangetoond ectomycorrhizale relaties aan te gaan met westelijke hemlock (Tsuga heterophylla) en Douglas-fir (Pseudotsuga menziesii). Hij komt ook het meest voor in bossen met een grote hoeveelheid goed verrot grof houtachtig puin.