De behandeling van idiopathische scoliose boven de 40 graden (Cobb) tijdens de groeiperiode staat ter discussie wat betreft de indicatie voor conservatieve of chirurgische behandeling. De progressie van de curve hangt af van de mate van de frontale en sagittale vervorming, de rotatie van de wervels, de stijfheid van de curve, de leeftijd van het skelet, de leeftijd en het geslacht van de patiënt, de familiaire frequentie van scoliose en de locatie van de curve. Bij scoliose van meer dan 40 graden verloopt de progressie snel en zijn de mogelijkheden voor een succesvolle conservatieve beugelbehandeling tijdens de groeiperiode beperkt. Progressie komt vaker voor bij thoracale en dubbel major scoliose, vooral bij jonge patiënten (Risser sign 0 en 1). Voorspellende factoren voor een succesvolle beugelbehandeling zijn de correctie van scoliose en rotatie; verslechtering van beide tijdens de beugelbehandeling leidt tot slechte resultaten. Evaluatie van de flexibiliteit van het sagittale profiel is belangrijk, evenals primaire correctie van 30-50% in de brace gedurende de 3 maanden. Operatieve correctie van kleine primaire krommingen vermindert de fusielengte, de operatietijd en het bloedverlies en wordt gevolgd door een vermindering van de belasting op de aangrenzende wervelsegmenten in vergelijking met de lange fusies die nodig zijn bij meer structurele en dubbele major scolioses. Tot op heden is het niet mogelijk een gelijkwaardig oordeel te vellen over de frequentie van het “crankshaft” fenomeen en de noodzakelijke behandeling bij jonge patiënten (Rissersign 0 en 1) die alleen met dorsale instrumentatie worden behandeld, maar een tijdelijke brace-behandeling kan in die gevallen worden overwogen.