Charles Darwin is in veel landen over de hele wereld bekend als de man die de evolutietheorie heeft ontwikkeld. Zijn theorie verklaart de progressieve veranderingen die zich in de loop der generaties binnen soorten voordoen, evenals de vorming van nieuwe soorten, wanneer omgevingsdruk een verschillend effect heeft op het voortplantingssucces van alle individuen.
Darwin’s theorie heeft twee aspecten, namelijk Natuurlijke Selectie en Aanpassing, die samenwerken om de overerving van allelen (vormen van een gen) binnen een bepaalde populatie vorm te geven. Darwin deed de volgende vijf fundamentele waarnemingen, waaruit drie gevolgtrekkingen kunnen worden gemaakt.
Darwin’s waarnemingen
- Alle soorten hebben zo’n grote potentiële vruchtbaarheid dat hun populatiegrootte exponentieel zou toenemen als alle individuen die geboren worden zich met succes zouden voortplanten.
- Populaties hebben de neiging stabiel in omvang te blijven, afgezien van seizoensgebonden schommelingen.
- Milieuhulpbronnen voor zaken als voedsel en onderdak zijn beperkt.
- Individuen van een populatie variëren sterk in hun kenmerken (in die mate dat geen twee individuen precies gelijk zijn), wat van invloed is op hun eigen vermogen om te overleven en zich voort te planten.
- Veel van deze variatie is genetisch en is dus overerfbaar.
Conclusies getrokken uit waarnemingen
- Wegens de beperkte middelen is er een strijd om het bestaan tussen individuen – vaak overleeft slechts een fractie van de nakomelingen elke generatie om zich met succes voort te planten.
- Het is geen willekeurig proces dat bepaalt welke individuen zich zullen voortplanten en welke niet, aangezien dit gedeeltelijk afhangt van de genetische/erfelijke constitutie van die overlevende individuen. De individuen wier geërfde kenmerken het best passen bij de omgeving waarin zij leven, zullen waarschijnlijk meer nakomelingen krijgen dan de individuen die niet zo goed aan die omgeving zijn aangepast. Dit is per definitie natuurlijke selectie.
- Het ongelijke vermogen van individuen om te overleven en zich voort te planten zal leiden tot een geleidelijke evolutie van de populatie, waarbij gunstige kenmerken zich door natuurlijke selectie over de generaties heen opstapelen.
Natuurlijke selectie geeft vorm aan aanpassingen en maakt onderscheid tussen het voortplantingssucces van individuen. Aanpassingen zijn anatomische structuren, fysiologische processen, of gedragspatronen die bijdragen tot de overleving van de voorouders door de unieke geschiktheid van die eigenschappen/kenmerken (Crawford, 1998). Er zijn drie belangrijke conclusies te trekken uit de evolutietheorie:
- Natuurlijke selectie is differentieel succes bij de voortplanting.
- Natuurlijke selectie vindt plaats door een wisselwerking tussen de omgeving en de variabiliteit die inherent is aan de individuele organismen die deel uitmaken van een populatie.
- Het product van natuurlijke selectie in de aanpassing van populaties van organismen aan hun omgeving.
Dingen om te onthouden over evolutie
Deze informatie is afkomstig uit de collegenota’s voor studenten 175.202 aan de Massey University, geschreven door professor Andy Lock. Klik hier als u naar de site wilt gaan waar een vollediger verslag wordt gegeven.
- Evolutie is niet progressief – Evolutie is niet ontworpen om de beste kwaliteit producten te produceren, zij probeert alleen aanpassingen te ontwerpen ‘die het werk het meest efficiënt en economisch zullen doen’. Daarom gebruikte de evolutie het ‘zoogdiersjabloon’ gedurende de ontwikkeling van alle zoogdiersoorten – b.v. pentadactyl ledematen, borstklieren, kromming van de ruggengraat, bekkenstructuur – en bracht de nodige aanpassingen aan om aan te sluiten bij de niche waarin die soort leefde.
- Evolutie is geen argument voor de status quo – Evolutie dicteert niet waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Men moet niet vergeten dat sommige van de eigenschappen van een dier een afruil kunnen zijn of een bijproduct van de evolutie van een niet-verwante aanpassing.
- Evolutie geeft beperkingen – Wat er eerder is geweest stelt fysieke grenzen aan wat we nu kunnen doen. Dit blijkt uit het feit dat we sommige dingen veel gemakkelijker leren dan andere. In die zin heeft de evolutie ook beperkingen opgelegd aan de dingen die wij kunnen waarnemen en opmerken.
- Evolutie zorgt voor complexiteit uit eenvoud – Soorten die van elkaar afhankelijk zijn voor voedsel (roofdier-prooi relatie) gaan vaak een ‘wapenwedloop’ aan, omdat zij elkaar proberen te overtreffen.
Klik hier voor een link naar Darwins ‘Origin of Species’
Milieu van evolutionaire aanpassing
Altruïsme
Seksuele selectie
De sociale functie van intelligentie
Referenties en Bibliografie
Terug naar Homepage