Het schilderij verscheen in een periode waarin Friedrich zijn eerste publieke succes en kritische erkenning oogstte met het omstreden Tetschener Altaar. Hoewel Friedrichs schilderijen landschappen zijn, ontwierp en schilderde hij ze in zijn atelier, met behulp van vrij getekende plein air schetsen, waaruit hij de meest suggestieve elementen koos om te integreren in een expressieve compositie. De abdij in het eikenbos is gebaseerd op studies van de ruïnes van de abdij van Eldena, die in verschillende andere schilderijen terugkomen. Dezelfde bomen, in licht gewijzigde vorm, zijn ook te zien in andere werken.
De abdij van Eldena kan voor Friedrich een persoonlijke betekenis hebben gehad, aangezien deze tijdens de Dertigjarige Oorlog werd verwoest door binnenvallende Zweedse troepen, die later bakstenen van de abdij gebruikten voor de bouw van versterkingen. Op het schilderij trekt Friedrich een parallel tussen deze acties en het gebruik van de kerken van Greifswald als kazerne door de bezetter, de Franse soldaten. Zo wordt de begrafenis een symbool van “de begrafenis van Duitslands hoop op wederopstanding”.
Friedrich begon mogelijk in juni 1809 met het werk aan De abdij in het eikenbos, na een verblijf in Rügen, Neubrandenburg. Op 24 september 1810, kort voor de tentoonstelling van de Berlijnse Academie, beschreef Carl Frederick Frommann de ondergaande zon en de halve maan van het bijna voltooide schilderij.