Ik ben er zeker van dat neurologen de frenologie als een hoop mallotigheid beschouwen. Franz Joseph Gall (1758-1828), geboren in Tiefenbronn (Duitsland) en opgeleid in Wenen (Oostenrijk), was de grondlegger van de frenologie; een recent boek beweert dat deze vreemde en verworpen theorie zijn andere verdiensten als anatoom heeft overschaduwd. Stanley Finger en Paul Eling’s magnifieke en diep onderzochte boek Franz Joseph Gall: Naturalist of the Mind, Visionary of the Brain is de eerste volledige en definitieve biografie van Gall, en laat ons veel meer zien dan zijn absurde gehechtheid aan schedelconfiguraties. De auteurs, beiden zeer gerespecteerde neuropsychologen en historici, hebben jaren besteed aan het ontleden van meertalig archiefmateriaal en brengen naar voren dat Gall in de eerste plaats een respectabele anatoom en wegbereider was. Gall en zijn leerling, Johann Gaspar Spurzheim, hebben bijgedragen aan een aantal vorderingen in de kennis van zenuwbanen, hersenzenuwkernen, het verloop en de decussering van de piramidale tractus, en de betekenis van de commissuren. Gall publiceerde zijn vierdelig werk Anatomie et physiologie du système nerveux en général et du cerveau en particulier, opmerkelijk voor de nauwkeurige corticale convoluties en nieuwe dissecties, tussen 1810 en 1819. Hij zag de hersenen als een verzameling van talrijke organen (de zogenaamde organologietheorie) en was wellicht een van de eersten die lokaliseerbare functies in de cortex bedacht. Gall stelde voor dat aangeboren gedrag en aanleg – op zich een zeer controversieel onderwerp – verband hielden met grote (overactieve) of kleine (minder actieve of afwezige) hersengebieden. Een dergelijke hypertrofie of atrofie duwde de schedel naar buiten of veroorzaakte dat deze indeukte of zich niet ontwikkelde, waardoor een maanvormig oppervlak ontstond. Hij somde 27 persoonlijkheidskenmerken op die verwezen naar specifieke hersengebieden (figuur). Hij onderscheidde verschillende vermogens die de mens met dieren deelt, zoals instinct tot zelfverdediging en liefde voor het nageslacht; andere vermogens, zoals aanleg voor dichten, welwillendheid, moreel besef, godsdienst, maar ook criminaliteit, waren uniek voor de mens. Hij beschouwde het cerebellum als het orgaan van de vleselijkheid en bracht de colliculi in verband met voedselvoorkeuren. Waar kwam deze filosofie vandaan? Gall’s niet gevalideerde theorie werd voorafgegaan door een aantal zogenaamde fysionomisten uit de Romeinse tijd, die vaak de gelaatstrekken van de mens vergeleken met die van beesten. Later ging de Zwitserse filosoof Johann Kaspar Lavater (1741-1801) nog een stap verder door persoonlijke aanleg te koppelen aan fysionomie.