Van januari 1988 tot mei 1992, 33 premature zuigelingen (aangeboren, zwangerschapsduur minder dan 35 weken), aan de beademing gelegd (vóór de leeftijd van zes uur) wegens ernstig respiratoir distress syndroom (RDS), werden onderzocht om na te gaan of de eerste alveolair-arteriële zuurstofgradiënt (AaDO2) na het begin van de mechanische beademing kon worden gebruikt als voorspeller van de duur van de intubatie. Zij werden in drie groepen verdeeld: negen gevallen zonder geassocieerde ziekten of ernstige complicaties die met succes werden geëxtubeerd (groep I), 10 gevallen met geassocieerde ziekten of ernstige complicaties die met succes werden geëxtubeerd (groep II), en 14 gevallen waarin de dood optrad vóór extubatie (groep III). Na intubatie werd de relatie tussen de eerste AaDO2 en de intubatieduur daarna onderzocht. Een significante correlatie tussen AaDO2 en het aantal dagen intubatie werd alleen aangetoond in groep I (r = 0,93, p < 0,001). Tussen de groepen waren de gemiddelden van de zwangerschapsleeftijden, Apgar-scores, gegevens van het eerste arteriële bloedgasmonster en beademingsinstellingen na intubatie, en AaDO2 niet statistisch verschillend. De resultaten suggereren dat de eerste AaDO2 niet gebruikt kan worden om mortaliteit en morbiditeit te voorspellen, maar wel als voorspeller van het aantal dagen intubatie bij overlevende RDS zuigelingen zonder geassocieerde ziekten of ernstige complicaties. Als een overlevende patiënt met RDS niet op de verwachte datum wordt geëxtubeerd, moet men zoeken naar mogelijke geassocieerde ziekten of ernstige complicaties.