Met het verval en de val van het Romeinse Rijk kwijnde de stad Rome weg en raakte in verval. Het had zijn rijkdom en welvaart te danken aan politieke macht, en toen die macht wegviel, ebde het leven uit de stad weg. Maar hoe vervallen ze ook was, ze was niet dood. Het kreeg een nieuwe rol als religieus centrum. Geestelijke macht volgde wereldlijke macht op; de hoofdstad van het Keizerrijk werd het centrum van de Westerse Kerk.
In de Middeleeuwen kwamen ambassades en individuen naar Rome zoals zij dat hadden gedaan in de dagen van haar wereldlijke grootheid, maar nu kwamen zij voor kerkelijke zaken. Bovendien was Rome de plaats van het martelaarschap van Petrus en Paulus en van talrijke minder heiligen, het doel van pelgrims die verdiensten hoopten te verwerven en zich te bevrijden van de vlekken van deze wereld.
Nadat de missie van paus Gregorius haar werk had gedaan en de Saksen het christendom hadden aangenomen, waren zij het tweede volk in toewijding aan de zetel van Rome en aan de heilige plaatsen van de stad. Bisschoppen en monniken, koningen en burgers, ondernamen de zware reis door Europa naar Rome.