familie Polignac, Frans adellijk huis dat belangrijk is geweest in de Europese geschiedenis.
Vanaf de jaren 1050 en misschien zelfs vanaf 860 waren de eerste burggraven van Polignac (in het huidige departement Haute-Loire) praktisch onafhankelijke heersers van Velay, waar de rivier de Loire ontspringt. Hun laatste erfgename, Valpurge, was in 1349 getrouwd met Guillaume III de Chalençon, wiens nakomelingen in 1421 de naam Polignac aannamen. De feitelijke macht van het huis nam af naarmate het feodalisme afbrokkelde, maar het behield zijn verheven rang in de adel; en in de negende generatie na Guillaume van Chalençon kreeg het politieke bekendheid met Melchior (geb. 11 okt. 1661, Puy, Fr.-d. 3 april 1742, Parijs), eerst bekend als de abt, daarna als de kardinaal de Polignac. De Abbé, die al vroeg ervaring opdeed in diplomatieke zaken tussen Frankrijk en Rome, werd in 1693 als ambassadeur van koning Lodewijk XIV naar Polen gezonden. Daar zorgde hij voor de mislukte verkiezing van François Louis de Bourbon, Prins de Conti, tot koning van Polen in 1697. Na een tijdelijke schande werd Melchior in 1704 gekozen in de Franse Academie. Tijdens de Spaanse Successieoorlog speelde hij een belangrijke rol bij de onderhandelingen te Gertruydenberg (1710) en te Utrecht (1712), alvorens kardinaal te worden (creatie in petto 1712, gepubliceerd 1713). Hij werd verbannen wegens deelname aan het complot van Cellamare in 1718, maar was van 1724 tot 1732 Frans zaakgelastigde in Rome en werd in 1726 aartsbisschop van Auch. Zijn lange Latijnse gedicht Anti-Lucretius, voor het eerst gedrukt in 1747, grotendeels tegen de filosofie van Pierre Bayle, kende vele edities en vertalingen.
De achterneef van de kardinaal, Armand-Jules-François, Graaf de Polignac (geb. 1743, Claye, Fr.-d. 1817, St. Petersburg, Rusland), was in 1767 getrouwd met Yolande Martine Gabrielle de Polastron (1749-93). Zij werd een grote favoriet van koningin Marie-Antoinette, en hij werd benoemd tot hertog van Polignac (1780). Hun invloed werd tijdens de Revolutie in pamfletten scherp veroordeeld.
Auguste-Jules-Armand-Marie de Polignac (geb. 14 mei 1780, Versailles, Fr.-d. 2 maart 1847, Parijs), de tweede zoon van de eerste hertog, ging met zijn oudere broer Armand-Jules-Marie-Héraclitus (17 jan. 1771, Parijs, Fr.-d. 30 maart 1847, Saint-Germain-en-Laye) vanuit Engeland terug naar Frankrijk om in 1804 tegen Napoleon samen te zweren, maar zij werden gearresteerd. Auguste-Jules werd in 1813 vrijgelaten en bij de Restauratie van de Bourbons (1815) tot edelman benoemd, maar weigerde aanvankelijk de grondwettelijke eed af te leggen, omdat hij die strijdig achtte met de rechten van de Heilige Stoel. Daarom verleende de Heilige Stoel hem de Romeinse titel van prins (1820; erkend in Frankrijk 1822). Zijn ultramontanisme en extreme royalisme vielen in de smaak bij koning Karel X, die hem op 8 augustus 1829 benoemde tot minister van Buitenlandse Zaken en op 17 november tot eerste minister. Verantwoordelijk voor de verordeningen die de juli-revolutie van 1830 uitlokten, werd hij gearresteerd en in december 1830 veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. In november 1836 werd hij vrijgelaten maar verbannen, en uiteindelijk keerde hij in 1845 naar Frankrijk terug. De Beierse monarchie verleende in 1838 de titel van prins aan al zijn nakomelingen; en omdat zijn oudere broer kinderloos stierf, erfde hij ook de hertogstitel, vlak voor zijn eigen dood in dezelfde maand. De graven de Polignac stammen af van de derde zoon van de eerste hertog, Camille-Melchior-Henri (1781-1855). Een van hen, graaf Pierre (1895-1964), was de vader van prins Rainier III van Monaco.
Prins Edmond-Melchior (1834-1901), vijfde zoon van Jules, was componist. In 1893 trouwde hij met Winnaretta Singer (1865-1943), die als Prinses Edmond de Polignac de voornaamste Parijse beschermvrouwe van de avant-garde muziek was in de eerste helft van de 20e eeuw.