Lachen is een manier om emotie uit te drukken, vooral vreugde. We weten allemaal hoe goed het is om te lachen om iets dat echt grappig is. Voor deze auteur zijn afleveringen van “I Love Lucy” bijvoorbeeld nog steeds een bron van veel amusement en gelach. Lachen helpt iemand de lasten van het leven te overwinnen en zich beter te voelen.
Maar, zoals we ook goed weten, kan lachen ook andere betekenissen hebben: Bijvoorbeeld, “lachen om” iemand of iets duidt op spot en hoon. “De laatste lach hebben” drukt een soort van rechtvaardiging uit. “In je vuistje lachen” betekent heimelijk amusement of plezier hebben in het ongemak van een ander. Iets wordt als “lachwekkend” beschouwd als het ongeloofwaardig is of als het onmogelijk wordt geacht. Helaas heeft lachen ook een negatieve dimensie.
De Heilige Schrift, met name het Oude Testament, besteedt aandacht aan lachen. Lachen wordt erkend als deel van het leven: “Een tijd om te wenen, en een tijd om te lachen” (Prediker 3:4).
Treurig genoeg richt de Bijbel zich over het algemeen op de negatieve kant van lachen, misschien als waarschuwing voor ieder van ons voor onze menselijke zwakheid en vatbaarheid voor zonde. Abraham (Genesis 17:17) en Sara (Genesis 18:12-15) lachen bijvoorbeeld vol ongeloof wanneer God hun vertelt dat Hij de verbondsbelofte zal vervullen en zij een zoon zullen krijgen, ondanks hun hoge leeftijd.
Diverse malen lachen mensen anderen uit: de Filistijnen lachen om de verblinde Sampson (Richteren 16:25); de mensen lachen om de ellende van Job (Job 30:1); Israëls vijanden lachen om de val van Jeruzalem (Klaagliederen 1:7); en de goddeloze Nicanor lacht om de priesters en de oudsten (1 Makkabeeën 7:34). In het evangelie, wanneer onze Heer verklaart dat de dochter van Jaïrus niet dood is maar slaapt, “lachten zij Hem uit”; daarna verrichtte onze Heer het wonder dat haar tot leven wekte (Lucas 8:53).
Het heimelijk lachen ten koste van een ander wordt ook veroordeeld: “Het gesprek van de goddelozen is aanstootgevend; hun lachen is baldadige schuld” (Sirach 27:13). In het algemeen wordt lachen vaak in verband gebracht met de “dwaas”, de man die zich niet gedraagt naar Gods waarheid en rechtvaardigheid: “Een dwaas verheft zijn stem in lachen, maar een verstandig man lacht hoogstens zacht” (Sirach 21:20).
Er is nog een andere dimensie aan het lachen: In de Psalmen wordt het lachen van God genoemd, maar in rechtvaardige zin, waarmee Zijn superioriteit wordt aangeduid tegenover de boosdoeners die zichzelf even machtig zouden achten als God zelf: “Hij die in de hemelen troont, lacht om koningen en vorsten die samenzweren tegen de Here en zijn gezalfde (Psalm 2:1-4); de Here lacht, want Hij ziet dat zijn dag komt (Psalm 37:13); en U, Here, lacht hen uit, U bespot alle volkeren die goddeloos zijn (Psalm 59:9). Hier gebruikte de psalmist het lachen om de almacht en rechtvaardigheid van God tegenover het kwaad te weerspiegelen.
Hetzelfde rechtvaardige gevoel van lachen wordt weerspiegeld in het leven van de gelovigen die met kwaaddoeners te maken hebben. In het Oude Testament bespotte Elia de valse goden op de Karmel (I Koningen 18:27), en de Makkabeeën-martelaren gebruikten sarcasme en spot tegen de boze heidense koning (II Makkabeeën 7). In de zaligsprekingen uit het Lucasevangelie zegt Jezus: “Gelukkig zijt gij, die weent; gij zult lachen” (Luc. 6, 21) en “Wee u, die nu lacht; gij zult wenen in uw smart” (Luc. 6, 25); hier belooft onze Heer de rechtvaardigen de lach van blijdschap en vreugde, en rouw aan hen die in negatieve zin lachen.
Gezien dit inzicht, lachte Jezus dan? Nergens in het Nieuwe Testament vinden we een specifiek citaat van Jezus die lacht. Natuurlijk vinden we nergens in het Nieuwe Testament een specifieke aanhaling van iemand die lacht, dat wil zeggen in de positieve zin van het lachen. Toch moet onze Heer gelachen hebben. Hij moet gelachen hebben met onze Heilige Moeder en St. Jozef over een humoristisch verhaal of situatie, of tijdens het spelen van een spel. Hij moet gelachen hebben met Zijn apostelen en anderen terwijl Hij genoot van hun gezelschap: Zelfs in het evangelie wordt Hij door zijn vijanden verweten “een gulzigaard en een dronkaard te zijn” (Mattheüs 11:19), wat erop wijst dat onze Heer ook goede momenten moet hebben beleefd, zij het dan op een deugdzame manier. Te denken dat onze Heer nooit lachte of geen gevoel voor humor had, zou in tegenspraak zijn met Zijn volmaakte menselijke natuur, die in alles op ons gelijkt, behalve in de zonde.
De grote heiligen die in hun leven het leven van de Heer weerspiegelden, kenden de waarde van lachen en goede humor. Alleen zij die geneigd zijn tot een pessimistische spiritualiteit zouden lachen veroordelen. De heilige Teresa van Avila, een van de grote mystici van onze Kerk, keek eens rond in de kapel en zag al die ernstig kijkende zusters; ze flapte eruit: “Heer, red mij van deze nors kijkende heiligen!” De heilige Teresa kon ook lachen om het leven en om zichzelf: eens merkte ze over het kloosterleven op: “De ervaring heeft me geleerd wat een huis vol vrouwen is.”
Andere heiligen kenden ook de waarde van lachen en vreugde: De heilige Ignatius van Loyola zei: “Lach en word sterk.” De heilige Johannes Bosco zei: “Ik wil geen heiligen met een lang gezicht.” Franciscus van Sales zei: “Een droevige heilige is een droevige heilige.” De heilige Thomas van Aquino zei: “Geluk is het natuurlijke leven van de mens.” Wat zou deze heiligen tot zulke uitspraken hebben geïnspireerd, als zij niet mediteerden over het leven van onze Heer? Ik wil niets afdoen aan het grote voorbeeld van de heilige Antonius Claret, maar vreugdevolle liefde tot de Heer en een welgeplaatste lach hebben meer bekeerlingen gemaakt dan strenge boetedoeningen en norse gezichten. Aartsbisschop Fulton Sheen vatte het goed samen: “De enige keer dat lachen slecht is, is wanneer het zich keert tegen Hem die het gaf.”