§ 1. Door Bothe en Becker werd aangetoond dat sommige lichte elementen, wanneer zij door α-deeltjes van polonium worden gebombardeerd, stralingen uitzenden die van het γ-straaltype lijken te zijn. Het element beryllium gaf een bijzonder duidelijk effect van dit type, en latere waarnemingen door Bothe, door mevrouw Curie-Joliot en door Webster toonden aan dat de in beryllium opgewekte straling een duidelijk groter doordringingsvermogen bezat dan dat van enige γ-straling die tot nu toe van de radioactieve elementen is gevonden. In Websters experimenten werd de intensiteit van de straling zowel gemeten met behulp van de Geiger-Müller-buis als in een hoge druk-ionisatiekamer. Hij stelde vast dat de berylliumstraling een absorptiecoëfficiënt in lood had van ongeveer 0-22 cm.-1, gemeten onder zijn experimentele omstandigheden. Met de nodige correcties voor deze omstandigheden en met gebruikmaking van de resultaten van Gray en Tarrant om de relatieve bijdragen van verstrooiing, foto-elektrische absorptie en kernabsorptie aan de absorptie van dergelijke doordringende straling te schatten, concludeerde Webster dat de straling een quantumenergie had van ongeveer 7 × 106 elektronvolt. Evenzo vond hij dat de straling van borium dat door α-deeltjes polonium was gebombardeerd, gedeeltelijk bestond uit een straling die veel doordringender was dan die van beryllium, en hij schatte de kwantumenergie van deze component op ongeveer 10 x 106 elektronvolt. Deze conclusies stemmen vrij goed overeen met de veronderstelling dat de stralingen ontstaan door de vangst van het α-deeltje in de beryllium- (of borium-)kern en de emissie van de overtollige energie als een stralingskwantum. De stralingen vertoonden echter bepaalde eigenaardigheden, en op mijn verzoek werd de berylliumstraling in een expansiekamer gebracht en werden verschillende foto’s genomen. Er werden geen onverwachte verschijnselen waargenomen, hoewel, zoals later zal blijken, soortgelijke experimenten nu enkele tamelijk opvallende gebeurtenissen aan het licht hebben gebracht. De mislukking van deze vroege experimenten was gedeeltelijk te wijten aan de zwakte van de beschikbare bron van polonium, en gedeeltelijk aan de experimentele opstelling, die, zoals nu blijkt, niet erg geschikt was.