Antilichaambehandeling is een type therapie dat wordt gebruikt om bepaalde soorten kanker en immuunaandoeningen te behandelen. Antilichamen zijn eiwitten die op natuurlijke wijze door het lichaam worden gevormd als reactie op een lichaamsvreemde stof, een antigeen genaamd. Antilichamen kunnen ook buiten het lichaam van de patiënt worden gekweekt en bij hem worden geïnjecteerd om het immuunsysteem te helpen bij de bestrijding van ziekten. Dit soort antilichamen wordt meestal monoklonale antilichamen genoemd, omdat ze tegen één specifiek antigeen worden gemaakt. Herceptin en Avastin, twee veelgebruikte geneesmiddelen tegen kanker, zijn voorbeelden van monoklonale antilichamen.
Gedurende enkele decennia, en tot voor kort, werden muizen op grote schaal gebruikt voor de productie van monoklonale antilichamen (MAbs). Maar de behandelingen waren niet zo doeltreffend als artsen hadden gehoopt. Eén probleem was dat patiënten op de muisantilichamen reageerden alsof het een vreemde stof was, en een nieuwe reeks antilichamen tegen de muisantilichamen aanmaakten. Artsen noemden dit de “HAMA-respons”, verwijzend naar de ontwikkeling van menselijke antilichamen tegen muizen (Human Anti-Mouse Antibodies – HAMA). De HAMA-reactie is in wezen een allergische reactie op de muizenantilichamen die kan variëren van een milde vorm, zoals huiduitslag, tot een meer extreme en levensbedreigende reactie, zoals nierfalen. HAMA kan ook de doeltreffendheid van de behandeling verminderen, of een toekomstige reactie veroorzaken als de patiënt een volgende behandeling krijgt die muizenantilichamen bevat.
Er is waargenomen dat ergens tussen een derde en meer dan de helft van de patiënten die van muizen afgeleide antilichamen krijgen, een of andere vorm van HAMA-reactie zullen ontwikkelen. Nog opzienbarender is dat bij minstens tien procent van de algemene bevolking een vorm van antilichamen van dierlijke oorsprong is vastgesteld, meestal van muizen, vanwege het overwicht van medische middelen die van dierlijk serum zijn gemaakt.
Monoklonale antilichamen kunnen voor menselijk gebruik zonder muizen worden gegenereerd door gebruik te maken van in vitro technieken. MAbs die volgens deze methoden worden vervaardigd, hebben niet te lijden onder de nadelen in verband met de HAMA-respons. Dierenbeschermingsgroepen hebben jarenlang gevochten om een einde te maken aan de productie van MAb’s in muizen, omdat dit intens lijden voor de dieren veroorzaakt, met inbegrip van ernstige buikpijn, ademhalingsmoeilijkheden en de dood.
Het kostte aanzienlijke, aanhoudende druk van dierenwelzijnsgroepen, onder leiding van juridische inspanningen geïnitieerd door de American Anti-Vivisection Society, voordat dit zou veranderen. Tegenwoordig worden in vitro methoden voor de productie van MAb’s erkend en bevorderd door de National Institutes of Health en zijn zij verplicht voor alle onderzoekers die federale financiering ontvangen als hun werk de productie van MAb’s omvat.
Het bestaan van HAMA kan laboratoriummetingen bemoeilijken. HAMA-interferenties kunnen vals-positieve of -negatieve immunoassayresultaten geven. HAMA-bruginterferentie produceert kunstmatig hogere resultaten omdat HAMA’s binden aan geïmmobiliseerde muisantilichamen in plaats van substraat, secundair gelabelde antilichamen zullen zich dan binden aan HAMA en een positief signaal produceren dat ten onrechte wijst op de aanwezigheid van substraat. Op deze manier vormt HAMA een brug tussen geïmmobiliseerde antilichamen en gelabelde secundaire antilichamen. HAMA-blokkerende interferentie daarentegen produceert geen signaal voor de aanwezigheid van substraat wanneer er substraat aanwezig is. HAMA’s zullen geïmmobiliseerde muisantilichamen vangen. In de heterogene immunoassay zal de scheidingsstap het vrije substraat wegspoelen dat niet kan binden als gevolg van HAMA-blokkering; alleen de geïmmobiliseerde muisantilichamen en de HAMA blijven in de immunoassay wanneer de gelabelde secundaire antilichamen worden toegediend. Aangezien het substraat door de HAMA-interferentie niet meer aan de geïmmobiliseerde muisantilichamen zal kunnen binden, zullen de gelabelde secundaire antilichamen geen signaal geven voor de aanwezigheid van het substraat.