Junggar Basin, Chinees (Pinyin) Zhunga’er Pendi of (Wade-Giles romanization) Chun-ko-erh P’en-ti, conventioneel Dzungarian Basin, uitgestrekt bekken in de Uygur Autonome Regio Xinjiang, noordwestelijk China.
Het bekken ligt tussen het Mongoolse Altai-gebergte, op de grens van China en Mongolië, in het noorden, en het Borohoro-gebergte (Poluokenu) en het Eren Habirga-gebergte, in het zuiden; deze laatste lopen oostelijk en westelijk onmiddellijk ten noorden van de Tien Shan (“Hemels Gebergte”). In het oosten en zuidoosten wordt het bekken begrensd door respectievelijk het Baytag Bogd (Baytik) en het Bogda gebergte. De westelijke grens van het bekken wordt bepaald door de Dzungarische bergketens Alatau en Tarbagatay (Ta’erbahatai), die het scheiden van de depressie van het Balqashmeer in Kazachstan.
De belangrijkste pas door de westelijke bergketens is de zogenaamde Dzungarische Poort (Junggar Men), die leidt naar het Alakölmeer en het Balqashmeer in Kazachstan. In het uiterste noorden mondt de Irtysh-rivier (Ertix) uit in het Zaysan-meer over de grens met Kazachstan. Voor het overige is het Junggar-bekken een gebied van interne afwatering, waarbij de rivieren van de Altai in het Jili-meer uitmonden en die van de zuidelijke bergketens in het Manasi- of het Aibi-meer (Ebinur) in de laaggelegen depressie onmiddellijk ten zuidoosten van de Dzungaarse Poort. De hele depressie ligt tussen 500 en 1000 meter boven de zeespiegel, met een algemene helling van noordoost naar zuidwest, waar het Aibi-meer op een hoogte van iets meer dan 190 meter ligt.
Het gebied is zeer droog en ontvangt jaarlijks slechts 150-300 mm neerslag. Het ervaart ook grote temperatuur extremen. De omringende bergen ontvangen echter veel meer neerslag, en veel van de noordelijke bergketens en de Altai zijn bebost. Het oostelijk en centraal gedeelte van het bekken is woestijn (de Dzungarische Gobi) maar is niet volledig onvruchtbaar. Er omheen liggen steppegebieden (grasvlakten) en halfsteppen die worden bewaterd door seizoensgebonden waterlopen die vaak uitmonden in zouthoudende moerassen. Er zijn weinig rivieren in het stroomgebied.
De bevolking bestaat voornamelijk uit Oeigoeren en verschillende Turkse of Mongoolse volkeren. De enige Chinese (Han) inwoners zijn industriearbeiders en kolonisten op de zuidelijke oases en staatsboerderijen.