Een voorgecodeerde, gesloten vragenlijst werd in augustus 1985 in abortusklinieken aan vrouwen voorgelegd. De gemakkelijke steekproef bestond uit 1200 vrouwen, 200 steekproeven in zowel Chengdu als de Lianshan Yi Autonome Regio in de provincie Sichuan, 400 in Nanjing en de provincie Jiangsu, en 400 in de gemeente Shanghai. De vrouwen werden door artsen geïnterviewd in het kader van hun medische intake. De steekproef leverde 574 stedelijke en 624 plattelandsrespondenten op. Het aantal gerapporteerde eerdere abortussen varieerde van 0 tot 5. Bijna de helft van de abortusontvangers had ten minste één eerdere abortus gehad en 18% had twee of meer eerdere abortussen gehad. Opleiding, leeftijd, huwelijksduur en woonplaats hebben een duidelijk effect op de abortusvolgorde. De stedelijke respondenten rapporteerden een gemiddelde van 1,08 kinderen tegenover 1,60 kinderen voor de plattelandsrespondenten. Ongeveer 72% van de respondenten beweerde een anticonceptiemethode te hebben gebruikt op het moment dat ze zwanger werden. De meest gebruikte methode was het spiraaltje (41,6%), gevolgd door de pil (21,3%) en alleen het condoom (16,5%). De woonplaats bleek de belangrijkste factor te zijn bij het bepalen van het soort anticonceptiemiddel. De hier gepresenteerde gegevens zijn beperkt en kunnen niet worden gegeneraliseerd naar de grotere bevolking. Ze werpen echter wel enig licht op de anticonceptiekenmerken van een groep vrouwen die in China een abortusingreep ondergingen. Hun antwoord op vragen naar anticonceptiegedrag voorafgaand aan de abortus suggereert dat het probleem voor een deel gedragsmatig is. Zo werd na het verwijderen van het spiraaltje geen andere methode gebruikt om zwangerschap af te wenden. Om het probleem van het falen van voorbehoedsmiddelen en de daaropvolgende abortus te verlichten, zijn er zowel beleidsmatige als opleidings- en onderwijsimplicaties voor de staat.