Case Report
Een 88-jarige, Griekse vrouw (gravida 6) werd op onze afdeling opgenomen wegens hevig vaginaal bloedverlies. Lichamelijk onderzoek onder narcose (die werd uitgevoerd vanwege het ongemak van de patiënt en voor staging doeleinden) toonde aan dat de vagina volledig werd ingenomen door een bloederige, gedeeltelijk ulcererende massa die afkomstig was van de cervix (figuur 1).
Figuur 1.
Clinische presentatie van de reusachtige massa die de hele vagina bezette.
De vaginale wanden waren niet geïnfiltreerd in hun onderste en middelste derde. Integendeel, de exofytische cervicale massa infiltreerde gedeeltelijk de vaginale fornices circumferentieel. De parametria waren vrij. Biopsie van de laesie bevestigde de aanwezigheid van een gemengd plaveiselcelcarcinoom graad 2-3, met een heldere celcomponent (Figuren 2 en 3).
Figuur 2.
Microscopische dia van de tumor die een plaveiselcelcarcinoom graad 3 aangeeft met necrotische gebieden en een hoog mitotisch percentage (hematoxyline en eosine, x100).
Figuur 3.
Microscopische dia van de tumor met aanduiding van de heldere celcomponent (hematoxyline en eosine, x 400).
Omwille van de uitgebreide necrotische elementen van de cervicale massa, was de patiënte reeds in septische toestand bij opname. Zij had tachycardie (> 100/minuut), lage bloeddruk (90/60 mm Hg), koorts (tot 38,7°C), en vermoeidheid. Haar hematologisch profiel was als volgt: hematocriet, 21%; hemoglobine, 6,9 g/dL; aantal witte bloedcellen, 18.500-21.000; D-dimers, 479 mg/dL (normaal bereik, 70-300 mg/dL); fibrinogeen, 107 mg/dL (normaal bereik, 180-400 mg/dL).
Deze resultaten waren indicatief voor gedissemineerde intravasculaire stolling. Een abdominale computertomografische (CT) scan toonde aan dat de baarmoederhals en de baarmoeder van de patiënte groter waren dan normaal en dat er lucht en vloeistof in de massa aanwezig waren. Een röntgenfoto van de borst en een CT-scan van de borst toonden geen verdere bevindingen. Cystoscopie en sigmoïdoscopie toonden aan dat er geen infiltratie van de slijmvliezen van de organen had plaatsgevonden. Hoewel haar carcinoom stadium IIa was, besloten wij, gezien haar hoge leeftijd en haar kritieke algemene toestand, een “toilet”-operatie uit te voeren.* Toiletoperaties worden uitgevoerd om de levenskwaliteit te verbeteren, maar niet voor behandelingsdoeleinden. Het concept van de procedure was het verwijderen van de gehele exophytische massa (d.w.z. de septisch bloedende tumor) tot aan de baarmoederhals om verlichting te bieden en de levenskwaliteit van de patiënte te verbeteren, en was dus niet bedoeld als oncologische behandeling.
De procedure werd uitgevoerd met monopolaire elektrocisie (cut/coagulate diathermie) en een hartvormige tang, en de tumor werd in stukken verwijderd. De patiënte had een verrassend snelle verbetering van haar algemene toestand vanaf de eerste postoperatieve dag en van haar laboratoriumprofiel vanaf de tweede postoperatieve dag. De verwijdering van de exophytische cervicale massa was waarschijnlijk van groot belang voor de verbetering van de patiënte, hoewel er geen therapeutische waarde was van deze minimale chirurgische ingreep in termen van het cervicale carcinoom. Postoperatief kreeg zij standaard gefractioneerde externe bekkenbestraling (5400 cGy), zonder enige complicatie, en 7 maanden later (op het moment van dit schrijven) was zij in goede algemene conditie.
*De term “toiletoperatie” is ontleend aan de borstchirurgie. Het verwijst naar een eenvoudige mastectomie die wordt uitgevoerd in gevallen van ontstekingscarcinomen in een vergevorderd stadium. De bloedende borsttumor wordt verwijderd ter ontlasting van de patiënt en niet als onderdeel van een oncologische behandeling