Eerdere lobby-inspanningen om het leger vóór 1941 te desegregeren hadden president Roosevelt er niet van kunnen overtuigen om actie te ondernemen. Op 27 september 1940 had de eerste delegatie, bestaande uit A. Philip Randolph, Walter White (NAACP) en T. Arnold Hill (National Urban League), een ontmoeting met president Roosevelt en zijn topambtenaren. De delegatie presenteerde een memorandum waarin onmiddellijke integratie van alle zwarten in het leger werd geëist. Het Witte Huis gaf een verklaring uit waarin het zei: “Het beleid van het Ministerie van Oorlog is om gekleurd en blank dienstplichtig personeel niet samen te brengen in dezelfde regimentsorganisaties”. De strijdkrachten werden niet geïntegreerd tot 1948, onder president Harry S. Truman.
Bezorgd dat traditionele bijeenkomsten niet effectief waren, stelde A. Philip Randolph op 25 januari 1941 officieel een mars op Washington voor om “de kwestie onder de aandacht te brengen.” In de daaropvolgende maanden begonnen afdelingen van de MOWM zich te organiseren voor een massale mars die gepland was voor 1 juli van dat jaar. In het voorjaar schatten de organisatoren dat ze 100.000 marsgangers konden aantrekken voor het evenement.
Een week voordat de mars zou plaatsvinden, ontmoette burgemeester Fiorello La Guardia van New York City de leiding van de MOWM om hen op de hoogte te stellen van het voornemen van de president om een uitvoeringsbesluit uit te vaardigen waarbij het eerste Fair Employment Practices Committee (FEPC) zou worden opgericht dat discriminatie in federale beroepsopleidingsprogramma’s zou verbieden. Voordat het decreet werd ondertekend, eiste de MOWM ook dat het een bepaling zou bevatten over de desegregatie van de oorlogsindustrieën. Roosevelt stemde hiermee in en vaardigde Uitvoerend Order 8802 uit, dat discriminatie verbood in federale beroeps- en opleidingsprogramma’s en bij tewerkstelling in defensie-industrieën die met de regering contracteerden. Gezien deze belangrijke overwinning stemde Randolph ermee in de mars te annuleren. Hij zette de March on Washington Movement voort als een manier om een organisatie in stand te houden die vooruitgang kon volgen en lobbyen, en de FEPC aan haar opdracht kon houden.
De MOWM bleef de hele zomer rally’s houden over deze kwesties, maar het hoogtepunt was gepasseerd. De voortdurende oproep van de beweging tot geweldloze burgerlijke ongehoorzaamheid vervreemdde sommige zwarte organisaties, zoals de NAACP, waarvan de leiders enige steun terugtrokken. Hoewel georganiseerd om de mars op Washington in 1941 tot stand te brengen, bleef de MOWM actief tot 1947; haar vertegenwoordigers werkten samen met andere groepen om druk te blijven uitoefenen op de federale regering. In 1943 vaardigde Roosevelt Executive Order 9346 uit, die de dekking van de FEPC uitbreidde tot andere federale agentschappen dan die in defensie.
Randolph bleef geweldloze acties promoten om doelen voor Afrikaanse Amerikanen te bevorderen. De toekomstige burgerrechtenleider Martin Luther King Jr. en andere jongere mannen werden sterk beïnvloed door zijn methoden.