Patiënten met myasthenia gravis (MG) zijn verdeeld in 3 groepen: anti-acetylcholine receptor antilichaam-positief MG (AChR MG), anti-spier specifieke kinase antilichaam-positief MG (MuSK MG), en AChR-en MuSK-negatief MG (dubbel seronegatief MG; dubbel SNMG). Een recente studie naar de detectie van antilichamen met lage affiniteit die binden aan AChR toonde de aanwezigheid van AChR-antilichamen in ongeveer 70% van de dubbele SNMG-patiënten. Er is toenemend bewijs dat dubbele SNMG patiënten vergelijkbaar zijn met AChR-MG patiënten met betrekking tot klinische kenmerken en thymische pathologie. Aangezien wordt aangenomen dat de meeste MG patiënten behoren tot de AChR-MG of MuSK-MG groep, worden in dit artikel de pathofysiologie, klinische kenmerken en behandelingen in deze 2 groepen MG patiënten besproken. De pathofysiologie van AChR-MG is nauw verbonden met de abnormale thymische pathologie, zoals thymische hyperplasie of aanwezigheid van thymoma, en thy(mo)mectomie wordt aanbevolen bij patiënten met gegeneraliseerd AChR-MG. Daarentegen ontmoedigt een geringe thymische afwijking bij patiënten met MuSK-MG thymectomie; MuSK-MG patiënten reageren echter wel op thymectomie en daarom zijn studies nodig om de indicaties voor thymectomie bij MuSK-MG patiënten te definiëren. De reacties op cholinesteraseremmers zijn slecht bij patiënten met MuSK-MG, en deze patiënten hebben de neiging hyperactiviteit te vertonen bij de Tensilon-test, zoals fasciculatie van de gezichtsspieren en een verstopt gevoel in de keel. De nadelige reacties op een kleine dosis intraveneuze injectie met edrophoniumchloride kunnen de klinische diagnose van MuSK-MG ondersteunen. Verder worden alleen kleine doses acetylcholinesteraseremmers toegediend aan patiënten met MuSK-MG om cholinerge hyperactiviteit te voorkomen. In het algemeen reageren beide typen MG-patiënten goed op behandelingen met immunosuppressiva, waaronder steroïden, maar sommige patiënten met MuSK-MG vertonen aanhoudende bulbar-symptomen.