Context: De zorg voor patiënten met type 2 diabetes heeft de laatste jaren een revolutie doorgemaakt – ten eerste door het besef van het belang van een strikte glycemische controle om complicaties te voorkomen, en ten tweede door de beschikbaarheid van verschillende unieke klassen van orale antidiabetica. Bepalen welk middel te gebruiken in bepaalde klinische situaties is een nieuw dilemma voor de huisarts.
Doelstelling: Het systematisch beoordelen van beschikbare gegevens uit de literatuur met betrekking tot de werkzaamheid van orale antidiabetica, zowel als monotherapie en in combinatie.
Gegevensbronnen: Een MEDLINE search werd uitgevoerd om alle Engelstalige rapporten te identificeren van unieke, gerandomiseerde gecontroleerde klinische trials met recent beschikbare orale middelen voor type 2 diabetes. Bibliografieën werden ook beoordeeld om aanvullende rapporten te vinden die niet anders waren geïdentificeerd.
Studieselectie en gegevensextractie: Studies (63) werden opgenomen in de analyse als ze een studieperiode van ten minste 3 maanden hadden; als elke groep ten minste 10 proefpersonen bevatte bij het afsluiten van de studie; en als hemoglobine A(1c) werd gerapporteerd. Wanneer meerdere doseringen van een geneesmiddel werden getest, werden de resultaten van de hoogste goedgekeurde dosering gebruikt. Bij placebogecontroleerde onderzoeken worden de hemoglobine A(1c)-gegevens gepresenteerd als het verschil tussen de verandering bij behandelde versus placeboproeven.
Gegevenssynthese: Vijf verschillende klassen van orale geneesmiddelen zijn nu beschikbaar voor de behandeling van type 2 diabetes. In vergelijking met een placebobehandeling verlagen de meeste van deze middelen het hemoglobine A(1c)-gehalte met ongeveer 1% tot 2%. Gelijkwaardige werkzaamheid wordt gewoonlijk aangetoond wanneer verschillende middelen bij dezelfde onderzoekspopulatie met elkaar worden vergeleken. Wanneer zij in combinatie worden gebruikt, zijn er extra glycemische voordelen. Vermindering van het vasculaire risico op lange termijn is alleen aangetoond met sulfonylureas en metformine.
Conclusies: Op enkele uitzonderingen na zijn de beschikbare orale antidiabetica even effectief in het verlagen van glucoseconcentraties. Hun werkingsmechanismen zijn echter verschillend, en als gevolg daarvan lijken zij verschillende metabolische effecten te hebben. Deze komen tot uiting in hun bijwerkingenprofiel en hun effect op het cardiovasculaire risico, wat de keuze van het geneesmiddel kan beïnvloeden.