De karakteristieke menselijke okselgeur wordt gevormd door bacteriële inwerking op geurprecursoren die afkomstig zijn van apocriene zweetklieren. Kaukasiërs en Afrikanen hebben een sterke okselgeur, terwijl veel Aziaten slechts een zwakke zure geur hebben. In deze studie leveren wij het bewijs dat het gen ABCC11 (MRP8), dat codeert voor een apicale efflux pomp, cruciaal is voor de vorming van de karakteristieke okselgeur en dat een single-nucleotide polymorfisme (SNP) 538G → A, dat prominent aanwezig is bij Aziatische mensen, leidt tot een bijna volledig verlies van de typische geurcomponenten in okselzweet. De afscheiding van aminozuurconjugaten van mens-specifieke geurstoffen wordt afgeschaft bij homozygote dragers van de SNP, en steroïde geurstoffen en hun vermoedelijke precursors zijn significant verminderd. Bovendien tonen we aan dat ABCC11 tot expressie komt en gelokaliseerd is in apocriene zweetklieren. Deze gegevens wijzen op een belangrijke functie van ABCC11 in de secretie van geurstoffen en hun precursoren uit apocriene zweetklieren. SNP 538G → A, die ook bepalend is voor het type oorsmeer bij de mens, is aanwezig op een uitgebreid haplotype, dat in de recente menselijke evolutie in bepaalde populaties een frequentie van >95% heeft bereikt. Een sterke positieve selectie in partnerkeuze voor reukarme partners met een disfunctioneel ABCC11 gen lijkt een plausibele verklaring voor deze opvallende frequentie van een loss-of-function allel.