Deze psalm is getiteld Aan de opperzangmeester. Aan Jeduthun. Een psalm van Asaf.
De opperzangmeester wordt door sommigen verondersteld de HEERE God zelf te zijn, en anderen veronderstellen dat hij een leider is van koren of muzikanten in Davids tijd, zoals Heman de zanger of Asaf (1 Kronieken 6:33, 16:5-7, en 25:6). “De notatie ‘Voor de muziekdirecteur’ komt voor in vijfenvijftig psalmen (ook in Habakkuk 3:19) en dient waarschijnlijk als een muzikale toevoeging, waarmee de psalm gemarkeerd werd om deel uit te maken van de tempelverering of om voorgedragen te worden door de leider van het koor.” (Willem VanGemeren)
Jeduthun (ook genoemd in de titels van Psalm 39 en 62) was een van de muzikanten die door David was aangesteld om Israëls openbare eredienst te leiden (1 Kronieken 16:41; 25:1-3). Charles Spurgeon schreef over Jeduthun: “De zonen van Jeduthun waren dragers of deurwachters, volgens 1 Kronieken 16:42. Zij die goed dienen zijn de beste zangers, en zij die de hoogste posten in het koor bekleden moeten zich niet schamen om te wachten aan de posten van de deuren van het huis des Heren.”
Asaf was de grote zanger en musicus in de tijd van David en Salomo (1 Kronieken 15:17-19, 16:5-7; 2 Kronieken 29:13). 1 Kronieken 25:1 en 2 Kronieken 29:30 voegen eraan toe dat Asaf een profeet was in zijn muzikale composities.
“De boodschap van deze psalm is dat piekeren over verdriet gebroken en ontmoedigd is, terwijl het zien van God zingen op de donkerste dag is. Als we eenmaal weten dat onze jaren van Zijn rechterhand zijn, is er overal licht.” (G. Campbell Morgan)
- A. Troost en smart in het gedenken van de werken Gods.
- 1. (1-3) God zoeken en verontrust blijven.
- 2. (4-6) Het ijverig zoeken.
- 3. (7-9) De zoekende vragen.
- B. De grootheid van God.
- 1. (10-12) Angst verandert in gedenken.
- 2. (13-15) De grootheid van God in Zijn heiligdom.
- 3. (16-20) De grootheid van God bij de Rode Zee.
A. Troost en smart in het gedenken van de werken Gods.
1. (1-3) God zoeken en verontrust blijven.
Ik riep tot God met mijn stem;
tot God met mijn stem;
En Hij gaf gehoor aan mij.
Op de dag van mijn benauwdheid zocht ik de Here;
Mijn hand werd uitgestrekt in de nacht zonder ophouden;
Mijn ziel weigerde getroost te worden.
Ik dacht aan God, en werd verontrust;
Ik klaagde, en mijn geest werd overweldigd. Sela
a. Ik riep uit tot God met mijn stem: Deze psalm begint met een gedachte die veel voorkomt in de psalmen, waarbij de psalmist zijn roep tot God beschrijft. Hij riep uit tot God, en hij wist dat God hem hoorde (Hij gaf gehoor aan mij).
i. “Dagen van benauwdheid moeten dagen van gebed zijn; in dagen van innerlijke benauwdheid, vooral wanneer God zich van ons schijnt te hebben teruggetrokken, moeten wij Hem zoeken, en zoeken totdat wij Hem vinden. In de dag van zijn benauwdheid zocht hij niet de afleiding van zaken of ontspanning, om op die manier zijn benauwdheid van zich af te schudden, maar hij zocht God, en Zijn gunst en genade. Zij die geestelijk in moeilijkheden verkeren, moeten niet denken dat ze die wegdrinken of weglachen, maar ze wegbidden.” (Henry, geciteerd in Spurgeon)
b. In de dag der benauwdheid: Zijn roepen tot God was dringend (ten dage der benauwdheid), actief (uitgestrekt), en aanhoudend (zonder ophouden).
i. “In de mode ‘strekte’ hij zijn handen uit in gebed (Psalm 143:6) en bleef zijn handen opheffen ’s nachts.” (VanGemeren)
c. Mijn ziel weigerde getroost te worden: Bemoedigende gedachten kwamen in mij op, maar werden onmiddellijk weggestopt. Vrienden spraken van Gods goedheid in het heden en een betere toekomst, maar de ziel weigerde elke troost.
i. Soms wordt troost geweigerd omdat het oppervlakkig is. Men kan tegen de wanhopige zeggen: “Ga naar de film en maak wat plezier,” of een ander advies dat zijn wanhoop luchtig behandelt. Soms zijn we in zo’n wanhoop dat het zoeken van God en God alleen kan helpen, en niets oppervlakkigs.
ii. “Hij weigerde sommige vertroostingen als te zwak voor zijn geval, andere als onwaar, weer andere als ongeoorloofd; maar voornamelijk door afleiding weigerde hij zelfs die gronden van vertroosting die doeltreffend met hem hadden moeten zijn. Zoals een zieke zich zelfs van het meest voedzame voedsel afwendt, zo deed hij dat ook. Het is onmogelijk hen te troosten die weigeren getroost te worden.” (Spurgeon)
iii. “Er kan een verdere hint zijn van deze hardnekkigheid door een echo van Jakobs weigering om getroost te worden over Jozef (Genesis 37:35).” (Kidner)
d. Ik dacht aan God, en was verontrust: De psalmist riep ernstig en oprecht tot God en wist dat God hem hoorde – toch was hij verontrust, en voelde dat zijn geest overweldigd werd. De zin is: “God, ik weet dat U er bent – waarom helpt U mij niet op de manier waarop ik geholpen moet worden?”
i. Meestal wanneer de gelovige tot God roept en voelt dat hij of zij gehoord wordt, brengt dit de vredige zekerheid van het geloof. Dit is niet altijd het geval. Soms – vooral wanneer we in onze moeilijkheden blijven in plaats van er van verlost te worden – brengt het gevoel dat God ons gehoord heeft maar onze moeilijkheden blijven, meer frustratie en niet minder.
ii. Misschien was dit iets van wat Paulus voelde met betrekking tot zijn doorn in het vlees, beschreven in 2 Korintiërs 12:7-10. Eerst voelde hij de frustratie van onbeantwoord gebed; daarna voelde hij de uitdaging van gebed verhoord, maar niet volgens eerdere verwachting.
iii. Dit is het soort strijd met God dat bekend is bij hen die wat verder zijn in hun relatie met God. De diepte en complexiteit van deze worsteling is een meditatie waard – daarom is Selah hier ingevoegd.
2. (4-6) Het ijverig zoeken.
U houdt mijn oogleden open;
ik ben zo verontrust dat ik niet kan spreken.
Ik heb de dagen van oudsher overwogen,
de jaren van oude tijden.
Ik roep mijn lied in herinnering in de nacht;
Ik mediteer in mijn hart,
en mijn geest doet ijverig zoeken.
a. U houdt mijn oogleden open: Asaf overwoog de intensiteit van zijn roep tot God. Met vermoeide ogen en een verontrust hart, zocht hij oprecht God.
i. “Verdriet, als een roofdier, verslindt ’s nachts; en ieder bedroefd hart weet hoe oogleden, hoe vermoeid ook, weigeren zich te sluiten over even vermoeide ogen, die wijd geopend in de duisternis staren en daar vreselijke dingen zien. Deze man had het gevoel alsof Gods vinger zijn oogleden omhoog duwde en hem dwong om in de nacht naar buiten te staren.” (Maclaren)
ii. Ik kan niet spreken: “Dit toont een toename van verdriet en angst. Eerst voelde hij zijn ellende, en riep hardop. Hij ontvangt meer licht, ziet en voelt zijn diepe ellende, en dan worden zijn woorden verzwolgen door buitensporige benauwdheid. Zijn ellende is te groot om uit te spreken.” (Clarke)
b. Ik heb de dagen van weleer overwogen: Asaf overwoog de omvang van zijn roep tot God en overwoog wat God zelfs in oude tijden had gedaan. Hij vroeg zich af waarom God degenen in het verleden met meer voldoening scheen te beantwoorden dan Hij in het heden doet.
c. Ik roep in herinnering mijn lied in de nacht: Asaf’s zoeken naar God herinnerde zich betere tijden (lied in de nacht), en het was diep (ik mediteer in mijn hart) en ijverig.
3. (7-9) De zoekende vragen.
Zal de Heer voor eeuwig verstoten?
En zal Hij niet meer gunstig zijn?
Heeft Zijn barmhartigheid voor eeuwig opgehouden?
Heeft Zijn belofte voor eeuwig gefaald?
Heeft God vergeten genadig te zijn?
Heeft Hij in toorn Zijn tedere barmhartigheden gesloten? Sela
a. Zal de Here voor eeuwig verstoten? Met deze vragen sprak Asaf zijn vrees uit dat het seizoen van droogte en frustratie eeuwig zou kunnen duren. Hij vreesde dat hij nooit meer de gunst van God, de barmhartigheid van God, en de vervulling van Gods belofte zou zien.
i. “Zeer verstandig betoogde deze goede man met zichzelf, en trachtte zijn ongeloof te genezen. Hij behandelde zichzelf homeopathisch, behandelde gelijk met gelijk. Toen hij werd aangevallen door de ziekte van het vragen stellen, gaf hij zichzelf vragen als een medicijn. Zie hoe hij de ene vraag met de andere doodt, zoals men vuur met vuur bestrijdt. Hier hebben we zes vragen, de een na de ander, die elk het hart van het ongeloof raken.” (Spurgeon)
ii. “Geliefden, als wij onszelf soms zo zouden scholen en ons eigen ongeloof in twijfel zouden trekken, zou de Heilige Geest ons troost geven.” (Spurgeon)
b. Is God vergeten genadig te zijn? Met nog twee vragen vroeg Asaf zich af of Gods genade en barmhartigheid niet langer voor hem beschikbaar waren; dat zij vergeten waren of jegens hem geblokkeerd waren.
i. Menig geliefde heilige heeft de kwelling van deze vragen gevoeld; wij zouden wensen dat ieder van hen deze vragen zo vrijmoedig en eerlijk zou stellen als Asaf deed.
ii. “Spurgeon’s studies van de psalmen kwamen tot stand tussen 1865 en 1885, en gedurende die twintig jaar ervoer hij veel slechte gezondheid, die bleef verslechteren tot zijn dood in 1892. Hij had zenuwpijnen en jicht, waardoor zijn ledematen gezwollen, rood en pijnlijk waren, zodat hij vaak niet kon lopen of zelfs maar schrijven. Hij had slopende hoofdpijnen, en met deze lichamelijke kwalen kwamen vreselijke vlagen van depressie, die bijna tot wanhoop leidden.” (Boice)
iii. Daarom zou Spurgeon over deze psalm schrijven: “Helaas, mijn God, de schrijver van deze uiteenzetting weet heel goed wat Uw dienaar Asaf bedoelde, want zijn ziel is bekend met de weg van verdriet. Diepe dalen en eenzame grotten van zielsdepressies, mijn geest kent uw vreselijke somberheid heel goed!” (Spurgeon)
iv. Heeft Hij in toorn Zijn tedere barmhartigheden gesloten: “De tedere barmhartigheden van God zijn de bron waaruit al Zijn goedheid voor de mensenkinderen vloeit. De metafoor is hier genomen van een bron, waarvan de mond is gesloten, zodat het water niet langer in hetzelfde kanaal kan stromen.” (Clarke)
v. “Als u een kind van God bent en deze vragen nog nooit hebt hoeven stellen, zou u zeer dankbaar moeten zijn; maar als u ze wel moet stellen, wees dan zeer dankbaar dat Asaf ze vóór u heeft gesteld; en geloof dat, zoals hij er een aangenaam antwoord op had, u dat ook zult hebben. Het is altijd een troost wanneer u de voetstappen van een ander in het slijk en de modder kunt zien, want als die man er ongedeerd doorheen is gekomen, kunt u dat ook, want zijn God zal ook uw Helper zijn.” (Spurgeon)
c. Selah: Asaf sprak dingen waarover gelovigen zich zelden veilig voelen om over te spreken. Veel gelovigen zullen dit soort eerlijkheid niet riskeren. Asaf’s eerlijke smart is het waard om te worden overwogen.
B. De grootheid van God.
1. (10-12) Angst verandert in gedenken.
En ik zeide: “Dit is mijn smart;
Maar ik zal gedenken de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten.”
Ik zal gedenken de werken des HEEREN;
Zeker zal ik gedenken Uw wonderen van oudsher.
Ik zal ook mediteren over al Uw werk,
En spreken van Uw daden.
a. Dit is mijn smart: Wij waarderen de eerlijke smart van Asaf in deze psalm. Voor hem was de duidelijke kloof tussen wat hij geloofde en wat hij voelde pijnlijk.
b. Maar ik zal gedenken: te midden van de pijnlijke angst tussen wat hij geloofde en wat hij voelde, sprak Asaf tot zichzelf en verklaarde wat hij zou doen. Hij was vastbesloten zich iets te herinneren, het in gedachten te houden.
i. “Op de insinuaties van wantrouwen, begint het geloof nu te antwoorden.” (Horne)
ii. “Het geheugen levert de kleuren waarmee de hoop haar waarachtigste beelden schildert.” (Maclaren)
iii. “De herinnering is een geschikte dienstmaagd voor het geloof. Wanneer het geloof zijn zeven jaren van hongersnood heeft, opent het geheugen zoals Jozef in Egypte haar graanschuren.” (Spurgeon)
c. Maar ik zal gedenken de jaren van de rechterhand des Allerhoogsten: Asaf was vastbesloten zich de betere seizoenen te herinneren, toen Gods macht ongehinderd scheen, toen Zijn symbolische hand van kracht en vaardigheid (de jaren van de rechterhand) duidelijk waren. In ontmoedigende tijden besloot hij zich betere tijden te herinneren en vaste hoop te koesteren voor de toekomst.
i. “Als er geen goeds was in het heden, plunderde het geheugen het verleden om troost te vinden. Zij zou graag een licht lenen van de altaren van gisteren om de somberheid van vandaag te verlichten. Het is onze plicht te zoeken naar troost, en niet in norse indolentie toe te geven aan wanhoop.” (Spurgeon)
d. Ik zal gedenken…Ik zal ook mediteren…en spreken van Uw daden: Asaf presenteerde een driestappenproces naar bemoediging en genezing. Het begint met het gedenken van Gods grote werken, zijn wonderen van vroeger. Dan moeten we mediteren over die werken, en wat ze ons vandaag de dag te leren hebben. De derde stap is over deze grote dingen te spreken met anderen.
i. Ik zal de werken van de HEERE gedenken: Kidner gaf aan dat dit een openbaar gedenken was. “Strikt genomen: ‘Ik zal melding maken van’; d.w.z., het is een openbaar vertellen van deze daden.”
2. (13-15) De grootheid van God in Zijn heiligdom.
Uw weg, o God, is in het heiligdom;
Wie is zo’n grote God als onze God?
U bent de God die wonderen doet;
U hebt Uw kracht onder de volken verkondigd.
U hebt met Uw arm Uw volk verlost,
De zonen van Jakob en Jozef. Selah
a. Uw weg, o God, is in het heiligdom: In het eerste deel van de psalm legde Asaf de goedheid uit van het gedenken, mediteren en spreken over Gods grootheid. Hij begint het tweede deel van de psalm met het daadwerkelijk beschrijven van Gods goede werken, beginnend in het heiligdom – hetzij van de tempel of de tabernakel.
i. De weg van God was in het heiligdom in die zin dat de tabernakel of de tempel en zijn rituelen duidelijk spraken over de weg tot God door het bloed van een onschuldig offer, uiteindelijk wijzend naar de persoon en het werk van Jezus Christus.
b. U bent de God die wonderen doet; U hebt Uw kracht onder de volken verkondigd: Asaf sprak over de wonderbaarlijke werken die de kracht van God vertoonden, zoals Hij dat steeds weer had gedaan in de geschiedenis van Israël.
c. Gij hebt met Uw arm Uw volk verlost: Vele malen door hun geschiedenis heen zag Israël Gods trouwe kracht hen redden uit allerlei moeilijkheden.
i. De zonen van Jakob en Jozef: “De koppeling van Jakob en Jozef als voorvaderen van het volk dat van de Egyptenaren verlost is, kan het gevolg zijn van het feit dat beiden erop aandrongen dat het Beloofde Land, en niet Egypte, hun laatste rustplaats moest zijn (Genesis 47:29 e.v.; 50:24 e.v.).” (Kidner)
3. (16-20) De grootheid van God bij de Rode Zee.
De wateren zagen U, o God;
De wateren zagen U, zij werden bevreesd;
De diepten beefden ook.
De wolken goten water uit;
De luchten zonden een geluid uit;
Uw pijlen flitsten ook rond.
De stem van Uw donder was in de wervelwind;
De bliksemschichten verlichtten de wereld;
De aarde beefde en schudde.
Uw weg was in de zee,
Uw pad in de grote wateren,
En Uw voetstappen waren niet bekend.
U leidde Uw volk als een kudde,
door de hand van Mozes en Aäron.
a. De wateren zagen U, o God: In dit laatste gedeelte van de psalm had Asaf waarschijnlijk de scheiding en doortocht van de Rode Zee in gedachten als voorbeeld van een van de grote werken van God die hij zich zou herinneren, waarover hij zou mediteren, en waarover hij zou vertellen. Hij begon met een poëtische beschrijving van de wateren van de Rode Zee als bang voor Jahweh, en klaar om te vluchten bij Zijn aanwezigheid.
i. “De wateren van de Rode Zee worden hier prachtig voorgesteld als begiftigd met gevoeligheid, als ziende, voelende, en verbijsterd, zelfs tot in de diepste diepten, over de aanwezigheid en de macht van hun grote Schepper.” (Horne)
b. De wolken goten water uit: Er wordt ons niet verteld over een machtig onweer dat gepaard ging met het scheiden van de Rode Zee, maar Asaf beschreef de regen, de donder en de bliksem (Uw pijlen flitsten ook rond). Het is moeilijk om op dit punt te weten of Asaf iets beschrijft dat niet in Exodus 14 is opgenomen of eenvoudigweg de aanwezigheid en de macht van God in poëtische termen beschrijft.
i. Het lijkt gunstiger om dit letterlijk te nemen. De oude Joodse geschiedschrijver Josephus deed dat: “Zodra het gehele Egyptische leger daarbinnen was, stroomde de zee naar haar eigen plaats en kwam naar beneden met een stortvloed, opgewekt door stormen van wind en overspoelde de Egyptenaren. Ook regende het met bakken uit de hemel, en er waren vreselijke donderslagen en bliksems, met vuurflitsen. Ook werden er donderslagen op hen afgevuurd; en er was niets dat God gewoonlijk over de mensen zond, als een teken van zijn toorn, wat in deze tijd niet gebeurde; want een donkere en sombere nacht overviel hen. En zo kwamen al deze mensen om, zodat er niet één man overbleef om een boodschapper van deze ramp te zijn voor de rest van de Egyptenaren.” (Josephus, geciteerd in Spurgeon)
ii. “Ofwel zijn dit details die ontbreken in het oorspronkelijke verslag, maar bewaard zijn gebleven in de historische herinnering van het volk, ofwel zijn zij een dichterlijke verfraaiing van het voorval. Hoe het ook zij, er is niets onwaarschijnlijks aan deze extra manifestaties van Gods macht in die grote nacht der nachten voor Israël.” (Boice)
iii. Uw pijlen: “Of hagelstenen, of liever bliksemschichten of donderbouten, die Gods pijlen worden genoemd, Psalmen 18:14, 144:6.” (Poole)
c. De aarde beefde en schudde: Asaf beschreef de aanwezigheid van God als zo openbaar bij het scheiden van de Rode Zee dat de aarde zelf beefde. Nogmaals, daar dit niet is opgetekend in het Exodus 14 verslag, ofwel voegt hij informatie toe, ofwel geeft hij eenvoudig een dichterlijke beschrijving.
d. Uw weg was in de zee, Uw pad in de grote wateren: Toen God op wonderbaarlijke wijze de wateren van de Rode Zee scheidde, was het alsof Hij voor Zichzelf een grote weg of pad vrijmaakte, dat Hij ook aan Zijn volk gaf om te gebruiken.
i. Uw pad in de grote wateren: “Het is een waar beeld van Gods heerschappij over de natuur. Zelfs toen Hij vleesgeworden was, zouden de winden en de golven Hem gehoorzamen en de zee een pad voor Hem verschaffen.” (Kidner)
ii. Uw voetstappen waren niet bekend: “God wordt beschreven als wadend door machtige oceanen zoals een mens een of ander klein beekje doorwaadt. De Atlantische Oceaan met peilloze diepten is voor Hem niet meer dan een beekje voor ons.” (Meyer)
e. Gij leidde Uw volk als een kudde: Als een laatste beschrijving van Gods machtige werk bij de Rode Zee, merkte Asaf op dat God Zijn volk leidde op de weg door de zee, evenals door Zijn dienaren Mozes en Aäron.
i. We zien dat God zowel werkt in grote wonderen (zoals bij de Rode Zee) als in het normaal leiden van Zijn volk door menselijke instrumenten (Mozes en Aäron). Het een sluit het ander nooit uit.
ii. “De slachter van Egypte was de herder van Israël. Hij dreef zijn vijanden voor zich uit, maar ging voor zijn volk uit.” (Spurgeon)
iii. “De liefdevolle goedheid van God jegens Israël hield niet op bij de Rode Zee, maar Hij leidde zijn uitverkoren kudde, door de leiding van trouwe herders, door alle gevaren van de woestijn heen, naar het land der belofte.” (Horne)
iv. “Deze machtige God heeft het tedere hart van een herder. Hij leidt Zijn volk als een kudde; niet overdrijvend, maar de lammeren aan Zijn boezem dragend, en zachtjes degenen leidend die met jongen zijn. Machtiger dan de machtigste, maar zachtmoediger dan de zachtmoedigste!” (Meyer)