Zijn er talen die alleen absolute richtingen hebben
Er zijn genoeg talen die helemaal geen relatief referentiekader gebruiken, hoewel dat niet hoeft te betekenen dat ze alleen een absoluut referentiekader gebruiken.
Ze zouden ook het intrinsieke referentiekader kunnen gebruiken, dat is wanneer je een figuur lokaliseert door een zoekdomein te projecteren op een facet van de grond, b.v. “de man staat aan de voorkant van het huis”. De meeste talen gebruiken het intrinsieke tot op zekere hoogte, misschien zelfs alle talen, hoewel het in sommige talen, zoals Guugu Yimidhirr, niet vaak wordt gebruikt.
(noord, zuid, enz.)
Just FYI, er zijn tal van andere absolute referentiekaders. De Gurindji en Pirahã gebruiken bijvoorbeeld een op rivieren gebaseerd systeem. Ik heb het hier onlangs op /r/askanthropology gehad over mijn twee favoriete absolute (ook wel geocentrische) systemen.
Zo ja, dwingt het spreken van zo’n taal je om je er altijd van bewust te zijn welke kant je op kijkt?
Het is zeker waar dat mensen die deze talen spreken, zich veel beter kunnen oriënteren dan de doorsnee westerling. Of dit komt doordat de taal je dwingt je bewust te zijn van je oriëntatie is een theoretisch punt waarover veel wordt gediscussieerd. Dit is de mening van de meeste onderzoekers van de MPI Language and Cognition groep die het voortouw hebben genomen in de studie van de cross-linguïstische diversiteit van ruimtelijke referentie en cognitie in de laatste twee decennia (dit uitstekende boek beschrijft het hoogtepunt van hun onderzoek tot 2002). Zij hebben nu hun interesse verloren en zijn verder gegaan met andere dingen, en als je cynisch bent zoals ik en sommige anderen die ik heb gesproken, dan komt dat omdat zij het causaliteitsvraagstuk zo moeilijk te bewijzen vonden.
Een invloedrijk artikel dat hier vrij vaak wordt aangehaald is Li & Gleitman (2002). In principe proberen de auteurs in dit artikel aan te tonen dat het verband tussen ruimtelijke referentie en cognitie een illusie is, in feite te wijten aan een slordige controle van variabelen bij het uitvoeren van de taak (ze formuleren het natuurlijk niet helemaal zo, maar het is in wezen wat ze zeggen!). Ik ben er zeker van dat ze bij het schrijven van dit artikel niet veel mensen van de MPI hebben geraadpleegd, want ze doen vreemde beweringen over de manier waarop alle uitlokkingsoefeningen werden gedaan, die gewoon niet waar zijn, bv. dat alle “absolute” taaluitlokkingstaken buiten werden uitgevoerd en de “relatieve” taaluitlokkingstaken binnen, en dat het in werkelijkheid net deze factor is die beïnvloedt of sprekers van een taal/cultuur een bepaald VVO gebruiken. Dit is gewoon niet waar en merkwaardig genoeg wordt de repliek van Levinson (2002) in hetzelfde tijdschrift in hetzelfde jaar hier nooit echt vermeld.
Persoonlijk zou ik zeggen dat ruimtelijke cognitie in een bepaalde populatie zich ontwikkelt als een product van hoe deze populatie omgaat met de omgeving om hen heen (ik gebruik “omgeving” hier losjes om te verwijzen naar zowel geografisch landschap, materiële cultuur en sociale netwerken) en deze verschillen in ruimtelijke cognitie worden op hun beurt weerspiegeld in de taal van de sprekers. Bevolkingen reageren langzaam, soms generaties lang, op hun omgeving, wat verklaart waarom Tamilsprekers die in een stedelijke omgeving wonen de voorkeur geven aan het relatieve FoR terwijl zij die op het platteland wonen de voorkeur geven aan het absolute FoR (Pederson 1993, 2006) of waarom Tokelauanen, die in de afgelopen 1000 jaar naar hun atollenlandschap zijn gemigreerd, een ruimtelijk referentiesysteem hebben dat veel meer lijkt op dat van een op een eiland gebaseerde samenleving dan dat van de op atollen gebaseerde samenlevingen van de Marshalleilanden en Kiribati (Palmer 2007) die al meer dan 2000 duizend jaar in die omgeving wonen.