In zekere zin is al die ophef over squatten nogal vreemd, aangezien er vrijwel niets bekend is over de krachten die tijdens het squatten door de heup- en kniegewrichten gaan, noch over de precieze activiteiten van de ‘quads’ en hamstrings tijdens het squatten.
Bovendien zijn er, hoewel squatten een tamelijk veilige activiteit is, enkele meldingen geweest van ernstige knieblessures tijdens squattrainingen. En omdat de werkelijke krachten op de gewrichten en beenspieren niet bekend zijn, is de waarde van squatten als onderdeel van het revalidatieproces voor geblesseerde atleten onduidelijk geweest.
Gelukkig hebben wetenschappers van de afdelingen Anatomie en Kinesiologie van het Karolinska Instituut in Stockholm, Zweden, onlangs precies vastgesteld wat er met de benen gebeurt tijdens squatsessies. Acht forse jonge nationale Olympische gewichtheffers namen deel aan het onderzoek. Het gemiddelde lichaamsgewicht bedroeg 180 pond, de gemiddelde leeftijd was 19 jaar, en het typische één-repetitie maximum tijdens het squatten bedroeg ongeveer 230 pond.
Elke squat-oefening was een ‘high-bar’ squat, met de gewichtsstang gecentreerd over de schouders net onder de zevende halswervel (de eerste knobbel die men voelt wanneer men met de hand langs het achteroppervlak van de nek gaat). Voor elke squat was het feitelijk gebruikte gewicht 65% van het één-repetitie maximum van de atleet.
De proefpersonen probeerden vier verschillende knie-flexiehoeken uit tijdens het squatten: (1 ) knieën gebogen tot slechts 45 graden, (2) knieën gebogen tot 90 graden, (3) knieën meer gebogen zodat de achterkant van de dijen waren eigenlijk parallel aan de vloer, en (4) knieën volledig gebogen (de diepst mogelijke squat). De eerste twee squats – 45 en 90 graden – zijn eigenlijk slechts gedeeltelijke squats, waarbij de atleten in een half staande positie blijven en de billen slechts lichtjes naar de vloer worden gebracht. Onder coaches is er aanzienlijke controverse over welke vorm van squatten eigenlijk ‘het beste’ is voor atleten.