In de loop der jaren heeft de organisatie Gallup vijfentwintig miljoen werknemers in 189 verschillende landen ondervraagd. Uit hun laatste enquête blijkt dat slechts 13 procent van de werknemers zich betrokken voelt bij hun baan. De overgrote meerderheid – ongeveer 63 procent van ons – omschrijft zichzelf als “niet betrokken”. De rest zegt dat ze hun baan actief haten.
Dat betekent dat ruwweg negen van elke tien werknemers over de hele wereld hun werk zien als frustratie in plaats van vervulling. Zoals een commentator opmerkte: “Negentig procent van de volwassenen besteden de helft van hun wakende leven aan het doen van dingen die ze liever niet zouden doen op plaatsen waar ze liever niet zouden zijn.”
We moeten het hebben over het scheppingsmandaat. Je kunt het zien in Genesis hoofdstuk 1 vers 28, waar God Adam en Eva zegent en zegt: “Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en vervult de aarde en onderwerpt haar, en heerst over de vissen van de zee en over de vogels van de hemel en over alle levende wezens die zich op de aarde bewegen.”
Dat is het scheppingsmandaat: dat we vruchtbaar moeten zijn en vermenigvuldigen, dat we de aarde moeten vullen, onderwerpen en overheersen. Op dezelfde manier lezen we in Genesis hoofdstuk 2 vers 15 dat “de Here God de mens nam en hem in de hof van Eden plaatste om die te bewerken en te onderhouden.”
Merk hier op dat voor Adam werken geen vloek is; het is een zegen van God. Adam’s werk in de tuin was zeer zeker een deel van God’s ongerepte paradijs. Waarom ervaren velen van ons werk dan niet als een zegen?
Wel, dat komt door wat er gebeurde in Genesis hoofdstuk 3. Adam en Eva keerden zich af van God, en daardoor werd werken vanaf dat moment pijnlijk en moeilijk.
En toch, zelfs na die catastrofe, zegt God tegen Noach: “Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en vervult de aarde.” God herhaalt dus het scheppingsmandaat dat al voor de zondeval bestond.
Het is heel gemakkelijk om ons werk te gaan zien als niet veel meer dan een noodzakelijk kwaad in plaats van als een manier om Gods scheppingsmandaat lief te hebben en te eren. We kunnen werk zien als een last die we met tegenzin op ons nemen omdat we de rekeningen moeten betalen. En hoewel het waar is dat velen van ons het werk dat we doen niet zouden doen als we er niet voor betaald werden, geven we hem toch geen compliment als we zeggen dat iemand het alleen voor het geld doet. We hebben het gevoel dat werk meer is, en zou moeten zijn, dan dat. Diep van binnen lijken we te weten dat het ons werk als mens is om vruchtbaar te zijn, te vullen, te onderwerpen en te heersen – niet alleen om geld te verdienen.
Dus, wat betekent dit scheppingsmandaat voor uw dagelijks leven? Het betekent dat alle werk – aangenomen dat het niet zondig is – een daad is die God eert en verheerlijkt. In die zin bestaat er niet zoiets als een baan, een taak, of een plicht die werkelijk alledaags is.
De apostel Paulus herhaalt het scheppingsmandaat in het Nieuwe Testament als hij zegt: “Streef ernaar rustig te leven, en u met uw eigen zaken bezig te houden, en met uw handen te werken, zoals wij u hebben opgedragen, zodat u voor buitenstaanders behoorlijk zult wandelen en van niemand afhankelijk zult zijn.”
Vóór de Reformatie was de opvatting dat alleen monniken en nonnen en priesters God werkelijk eerden met hun werk; al het andere was “werelds”. Zelfs trouwen en kinderen krijgen werd gezien als een belemmering voor een werkelijk geestelijk leven.
Maar de scheppingsopdracht, om vruchtbaar te zijn en te vermenigvuldigen en te werken, bewijst het tegendeel. Maarten Luther schreef: “De werken van monniken en priesters, hoe heilig en zwaar ze ook mogen zijn, verschillen in de ogen van God in geen enkel opzicht van de werken van de rustieke arbeider op het veld of de vrouw die haar huishoudelijke taken verricht, maar … alle werken worden voor God gemeten door het geloof alleen.”
Luther zei zelfs dat het werk van een vader die de luier van zijn kind verschoont iets is waar God, met al zijn engelen, om lacht. Deze daden van “werk”, zei Luther, “zijn waarlijk gouden en edele werken,” omdat zij uitingen zijn van vertrouwen en liefde tot de Vader die ons deze dingen te doen heeft gegeven.
Dus, of je nu een sonnet componeert, een weerbarstige struik temt, een preek houdt, achter een kantoorcomputer zit, of een luier verschoont – als het wordt gedaan als een uitdrukking van onze gehoorzaamheid aan Gods scheppingsmandaat, dan zijn al deze daden, om Luthers uitdrukking te gebruiken, “versierd met goddelijke goedkeuring als met het kostbaarste goud en juwelen.”
Nou, ik vraag me af welk verschil die waarheid zou maken voor onze tevredenheid over ons werk?