In het begin van de twintigste eeuw groeide binnen de paleoantropologie en de prehistorische archeologie de behoefte aan een manier om fossielen en artefacten te dateren om de leeftijd van specifieke specimens te weten te komen, maar belangrijker nog om een absolute chronologie voor de menselijke prehistorie vast te stellen. De dateringsmethoden op basis van radiokoolstof en kalium-argon hebben in de laatste helft van de twintigste eeuw een revolutie teweeggebracht in de paleoantropologie. Vóór de uitvinding van deze methoden waren er echter pogingen om chemische middelen te ontwikkelen om fossiel bot te dateren. Samenwerking tussen Emile Rivière en Adolphe Carnot in de jaren 1890 leidde tot de ontwikkeling van de fluor dateringsmethode, maar het was pas in de jaren 1940 dat deze methode werd verbeterd en op grote schaal werd toegepast door Kenneth Oakley om een aantal problemen in de paleoantropologie op te lossen, waaronder de controverse over de Piltdown Mens. De uitvinding van de fluordateringsmethode betekende een belangrijke vooruitgang in het streven naar absolute datering in de paleoantropologie, maar het belicht ook interessante problemen en kwesties met betrekking tot het vermogen van paleoantropologen en chemici om verschillende vaardigheden en kennis samen te brengen om de fluordateringsmethode met succes te ontwikkelen en toe te passen.