Op 15 juli 1918, bij de rivier de Marne in de Champagnestreek in Frankrijk, beginnen de Duitsers aan wat hun laatste offensief van de Eerste Wereldoorlog zou worden. Het conflict, dat de naam Tweede Slag om de Marne kreeg, eindigde enkele dagen later in een grote overwinning voor de Geallieerden.
De Duitse generaal Erich Ludendorff, ervan overtuigd dat een aanval in Vlaanderen, de regio die zich uitstrekt van Noord-Frankrijk tot in België, de beste route was naar een Duitse overwinning in de oorlog, besloot een aanzienlijke afleidingsmanoeuvre verder naar het zuiden uit te voeren om de geallieerde troepen weg te lokken van het hoofdgebeuren. De resulterende aanval op de Marne, gelanceerd na de Duitse verovering van de strategisch belangrijke heuvelrug Chemin des Dames bij de Aisne op 27 mei 1918, was de laatste fase van een groot Duits offensief – de Kaiserschlacht genoemd – onder leiding van Ludendorff in de lente van 1918.
Op de ochtend van 15 juli vielen 23 divisies van het Duitse 1e en 3e Leger het Franse 4e Leger ten oosten van Reims aan, terwijl 17 divisies van het 7e Leger, bijgestaan door het 9e Leger, het Franse 6e Leger ten westen van de stad aanvielen. De dubbele aanval was Ludendorff’s poging om de Franse troepen te verdelen en te veroveren, die werden vergezeld door 85.000 Amerikaanse troepen en een deel van de British Expeditionary Force (BEF), waarvan de meeste zich in Vlaanderen bevonden.
Toen de Duitsers na een eerste artilleriebombardement aan hun opmars begonnen, ontdekten ze echter dat de Fransen een linie van valse loopgraven hadden opgezet, die slechts door een paar verdedigers werd bemand. De echte frontlinie van loopgraven lag verderop, en was nauwelijks geraakt door het bombardement. Deze misleidende strategie was opgezet door de Franse opperbevelhebber, Philippe Pétain.
Zoals een Duitse officier, Rudolf Binding, in zijn dagboek schreef over de aanval van 15 juli, “boden de Fransen geen weerstand aan de voorkant…ze hadden noch infanterie noch artillerie in deze voorste gevechtszone…Onze kanonnen bombardeerden lege loopgraven; onze gasbommen vergastten lege artilleriestellingen….Het spervuur, dat had moeten voorafgaan en beschermen, ging ergens over de achterste stellingen van de vijand heen, terwijl vooraan de eerste echte weerstandslijn nog niet was doorgetrokken.” Toen de Duitsers de “echte” geallieerde frontlinies naderden, werden ze geconfronteerd met een hevig spervuur van Frans en Amerikaans vuur. In de val gelokt en omsingeld, leden de Duitsers zware verliezen, waardoor de Geallieerden klaargestoomd werden voor de grote tegenaanval die ze op 18 juli zouden lanceren.
LEES MEER: Het leven in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog