Voor het eerst gepubliceerd in oktober 1960, ongeveer 10 jaar voor de vroege dood van de auteur, is “Three Million Yen” (“Hyakumanen senbei”) een van de laatste verhalen van Mishima Yukio. In zijn laatste jaren concentreerde hij zich op romans en speculatieve of politieke essays. “Drie Miljoen Yen” vertegenwoordigt daarom Mishima’s volwassen ironische stijl, een combinatie van zelfbewust afstandelijke vertelling, sterke symbolische effecten, en scherp geobserveerde dialoog. Een kenmerk van deze stijl is dat het moeilijk te zeggen is of de ironie dient om een echt gevoel van woede te beteugelen of slechts om de goedgehumeurde sociale observatie aan te scherpen. Het is waarschijnlijk deze spanning tussen spot en passie, die in al Mishima’s beste werk aanwezig is, die het verhaal zo gedenkwaardig maakt.
In het verhaal heeft een jong getrouwd stel, Kiyoko en Kenzo, later op de avond een afspraak met een niet nader genoemde oude vrouw. Ze lopen naar een modern warenhuis dat is gevestigd in het New World Building. Op het dak van het gebouw staat een pagode van vijf verdiepingen, opzichtig verlicht met knipperende neonlichten. Er wordt ons verteld dat de pagode een vijver, die nu gedempt is, heeft vervangen als het belangrijkste oriëntatiepunt in deze wijk van de stad. Met het beeld van de pagode op het dak beginnen de toon en de richting van het verhaal zich af te tekenen: dit moet een ironische onthulling worden van de waarden van het moderne Japan en van de zorgen van de gemiddelde naoorlogse Japanner. De pagode, die doet denken aan rustige tempelgronden en de gratie van het oude Japan, is iets geworden dat oplicht in neon, flikkerend op het dak van het gebouw met de naam New World. Het enorme warenhuis in westerse stijl, zowel symbool als propagator van het consumentisme, verheft zich als een grafsteen boven het graf van een vijver in een pleziertuin, opnieuw een verwijzing naar het meer verfijnde amusement van het verleden van Japan.
Het jonge paar loopt in de zomerhitte rond in westerse kleren – de man in een hemdje, de vrouw in een mouwloze jurk en met een roze plastic handtas in de hand. In het warenhuis wordt de sfeer van overvloedig consumentisme nog eens benadrukt door de bergachtige stapels goedkope, felgekleurde goederen.
Een opmerking over de voorliefde van de man voor speelgoed brengt het stel aan het praten over hun kinderwens, en de auteursstem vertelt ons dat ze inderdaad een stel zijn dat verenigd is in hun zorgvuldige consumentisme. Ze openen speciale spaarrekeningen voor elk artikel – koelkast, wasmachine, televisie – dat ze willen aanschaffen, en dan zoeken ze zorgvuldig naar de beste prijs die ze kunnen krijgen voor hun gekozen model. Zij hebben ook een budget voor een kind, hoewel dat nog een paar jaar op zich laat wachten, en voelen alleen maar minachting voor die arme gezinnen die kinderen krijgen zonder een goede economische planning. Kenzo is woedend als moderne jonge Japanners zeggen dat er geen hoop is, want hij gelooft dat wie de natuur respecteert en hard werkt een bestaan zal kunnen opbouwen.
Het gesprek over hoop voor de toekomst gaat dan over in een beschrijving van een speelgoed station van een vliegende schotel dat Kenzo’s aandacht heeft getrokken. Op een blikken sokkel, waarvan de achtergrond kunstig beschilderd is met fonkelende sterren, lanceert het speelgoed plastic ruimteschepen in de vochtige zomerlucht. De vliegende schotel die Kenzo lanceert, landt op een pakje met drie “rijstcrackers van een miljoen yen”, die de titel van het verhaal vormen. (Hoewel de Engelse titel “Three Million Yen” is, wordt het Japans letterlijk vertaald als “miljoen-yen rijstcrackers”). Ook hier worden we getrakteerd op een ironisch contrast tussen oude waarden en modern consumentisme. De figuur op de namaakbankbiljetten op de wikkel is die van de kale eigenaar van het warenhuis, die Shotoku Taishi vervangt, de legendarische geleerde-prins die het boeddhisme in Japan zou hebben geïntroduceerd en die vroeger op de meeste Japanse bankbiljetten stond.
Kenzo ziet de landing als een goed voorteken en koopt een pakje crackers, ondanks de protesten van zijn vrouw dat ze te duur zijn. (Een groot deel van de dialoog van zijn vrouw in het verhaal bestaat uit zeggen dat dingen te duur zijn). Ze knabbelen de crackers op terwijl ze rondkijken in het overdekte pretpark op een andere verdieping van het gebouw. Kenzo dringt erop aan dat ze een attractie uitproberen die Twintigduizend mijlen onder zee heet, ook al mompelt zijn vrouw opnieuw dat je voor de prijs van het kaartje een flink stuk echte vis zou kunnen krijgen in plaats van naar een heleboel kartonnen exemplaren te kijken.
In de beschrijving van de attractie die volgt, gaat de aandacht vooral uit naar de vrouw als ze de blote armen van haar man op haar naakte rug en schouders voelt en merkt dat hij een sensueel genoegen schept in haar angst. Paradoxaal genoeg voelt zij zich meer gegeneerd door dit gevoel van seksualiteit in de duisternis van de rit dan overdag; ze zegt tegen zichzelf dat ze met de armen van haar man om haar heen elke vorm van schaamte of angst kan verdragen.
De tweede attractie die ze uitproberen heet Toverland, waarvan de dwergen opnieuw de kinderen voorstellen die ze willen krijgen. Terwijl ze het pad oplopen met een rij kunstbloemen, verlicht door flitsende lampen, merkt Kenzo op dat ze zelf ook ooit zoiets zouden moeten hebben. In de scheve kamer en andere wonderen van vervormde architectuur in Toverland, blijft het echtpaar echte beelden zien van toekomstig huiselijk geluk.
Eindelijk is het tijd voor hen om de afspraak na te komen die aan het begin van het verhaal is genoemd, en we leren dat het geld dat ze zo scrupuleus opzij leggen voor verschillende geplande aankopen, wordt verdiend met het geven van seksoptredens in de huizen van de verveelde en rijke mensen.
Het einde van het verhaal komt als een soort epiloog, waarin het echtpaar te zien is, moe en zonder geest, ’s avonds laat, wandelend en pratend over hoe hatelijk de menigte was geweest voor wie ze hadden opgetreden. Kenzo zegt dat hij de bankbiljetten die ze van de bourgeoisie hadden gekregen, zou willen verscheuren. Zijn vrouw biedt hem nerveus de overgebleven rijstcracker van een miljoen yen ter vervanging aan, maar die is zo vochtig en plakkerig geworden dat hij niet scheurt.
Samengeperst in het donker, seksueel opgewonden en beschaamd voor de koude, felle ogen van kunstmatige zeemonsters, voert het tweetal een versie op van het soort optreden waarmee ze hun brood verdienen. Van hieruit gaan ze naar een “toverland” dat, met zijn wiebelende trappen en trillende gangen, een vervormd en onzeker beeld geeft van het huiselijk geluk dat ze hopen op te bouwen uit hun nachtelijke vernederingen.
Dit verhaal weerspiegelt Mishima’s minachting voor wat hij beschouwde als de decadentie van de naoorlogse, veramerikaniseerde consumptiecultuur in Japan en ook voor de bourgeois geldwaarden. Hij kreeg meer en meer het gevoel dat zij alles van waarde in het traditionele Japan aan het vernietigen waren. Hoewel de ironie sterk is en de hele structuur van het verhaal misschien een beetje te schematisch, is het toch eerder de humor dan de woede die overheerst. Het is duidelijk de bedoeling dat we het jonge stel zien als grotendeels onwetende slachtoffers van de moderne koopzucht, en Mishima’s behandeling van hen bevat genoeg toegeeflijke warmte om ons te laten ontroeren door hun naïeve vertrouwen in elkaar en in wat hun relatie kan doen. Ze hebben verkocht wat het beste in henzelf was om zich in te kopen voor een welvarender toekomst, en Mishima geloofde duidelijk dat hetzelfde kon worden gezegd van het naoorlogse Japan.
-James Raeside