In Grace Paley’s meta-fictionele tekst, “Een gesprek met mijn vader”, krijgen we inzicht in de generatiekloof tussen de oude en de jonge over de kunst van het verhalen vertellen. De tekst verkent deze dynamiek als een familierelatie, waarbij de vader de conventionele waarden van de voorbije generatie vertegenwoordigt en het kind de nieuwe idealen van de huidige generatie. Dit conflict ontvouwt zich in de tekst als een complexe dialoog tussen de twee, waarin ze ruziën over de aard van “eenvoudige verhalen” en hoe ze geschreven moeten worden (Paley 161). Hoewel er veel meningsverschillen van structurele en syntactische aard zijn tussen de vader en het kind, gaat het grootste meningsverschil over het idee van de “open bestemming van het leven”, waarvan we kunnen afleiden dat het verband houdt met hun kijk op de wereld (162). Beide personages hebben starre opvattingen over hoe open-ended of voorspelbaar (gestructureerd) het leven van een persoon (echt of denkbeeldig) zou moeten zijn, zoals ons blijkt uit hun dialoog, hun interpretatie van de twee verhalen in de tekst, en de parallellen die de tekst trekt tussen hun leven en het leven van de personages in de twee verhalen.
De vader en het kind beargumenteren beiden heel duidelijk hun idealen over schrijven, wat een directe onenigheid laat zien tussen de opvattingen van de oude generatie en de nieuwe generatie. De vader stelt duidelijk dat hij een “eenvoudig verhaal” wil, verwant aan dat van klassieke Russische schrijvers als “Maupassant”, of “Tsjechov” (161). Deze bewondering voor oude klassieke schrijvers van pessimisme en verhalen die complexiteit misten, toont de voorkeur van de vader voor een verouderde schrijfstijl. Hij wil een eenvoudige vertelling met gedetailleerde aandacht voor de trivialiteiten van het leven en uitgebreide uiteenzetting over de betrokken personages. Dit is echter in directe tegenspraak met de schrijfstijl van haar kind. Onze vertelster “veracht” verhalen van het soort zoals beschreven door hun vader (162). Volgens haar zijn dit soort verhalen “onopgesmukte en miserabele” verhalen die geen “hoop” bieden omdat ze “generieke” personages in “vaste” plots plaatsen (162). Dit idee houdt rechtstreeks verband met de “open lotsbestemming van het leven” waarvan in de tekst sprake is (162). De vader gelooft dat mensen voorbestemd zijn tot voorspelbare, vaak tragische, einden vanwege de aard van het leven, terwijl het kind het daar niet mee eens is en gelooft in een meer vrijgevochten en onvoorspelbaar pad. Het idee van de verteller over een einde is dynamisch, met een open einde, waardoor er ruimte is voor optimisme, in tegenstelling tot de traditionele opvattingen van haar vader. Het verschil in opvatting laat zien hoe de oude en de nieuwe generatie de voorkeur geven aan verschillende schrijfstijlen als gevolg van hun eigen ervaringen.
De juxtapositie tussen de twee verhalen onthult de verschillende interpretaties van de vader en het kind van wat ‘goed schrijven’ is, en illustreert de nuances die voor hen van belang zijn. Het eerste verhaal dat ons wordt verteld is eenvoudig en algemeen. Er worden geen namen gegeven aan de vrouw en haar zoon in het verhaal, en er is een beperkte karakterisering, zoals blijkt uit het gebrek aan karakterontwikkeling en de vage beschrijving van de beweegredenen van de personages in het verhaal. Dit kan het gevolg zijn van een ‘misverstand’ van het kind over wat voor soort verhaal de vader wilde, omdat de generatiekloof tussen hen de verbinding verbreekt. Het is duidelijk dat dit niet het verhaal is dat de vader wilde schrijven, omdat hij denkt dat er “veel meer in zat” dan wat het kind zich realiseerde (162). Voor hem kan het zelfs een aanfluiting zijn “met opzet” (162) omdat zoveel van de “details, ambachten, (en) techniek(en)” waar hij van houdt en verwacht dat een eenvoudig verhaal heeft, ontbraken in het schrijven van het kind (164). De opvatting van het kind over het verhaal is echter heel anders dan die van de vader. De verteller is het eens met de meer vrije benadering van het lezen, zoals blijkt uit zijn opmerking dat een verhaal moet worden opengelaten voor interpretatie totdat “een of andere overeenkomst kan worden bereikt tussen u (de lezer) en de koppige held (de hoofdpersoon)” (164). Dit impliceert dat een lezing in zekere zin interpretatief moet zijn, waarbij de details en de context van het verhaal vaak door de lezer zelf worden ingevuld. In tegenstelling tot het eerste verhaal is het tweede verhaal breedsprakig en geeft het veel expositie. Er is een zekere mate van karakterisering (zij het nog steeds zonder namen) omdat de beweegredenen van de personages (zoals waarom de moeder in het verhaal een junkie is geworden) duidelijk worden beschreven, zodat de lezer de reden achter de acties van de personages kan begrijpen. We zien dat de twee personages het na het lezen van het verhaal nog steeds niet met elkaar eens zijn. Ook de vader waardeert deze versie niet en merkt op dat het kind “geen eenvoudig verhaal kan vertellen” (166). Dit illustreert het gebrek aan vertrouwen van de vader in zijn kind dat in staat is de fijne kneepjes van een goed, eenvoudig verhaal te begrijpen. Het wordt duidelijk door de consequente onenigheid die volgt op het tweede verhaal, waar het herhaalde gebruik van het woord “Nee” de directe oppositie benadrukt van elkaars standpunt over het verhaal (166-7). Ook hier zien we dat de meningsverschillen ideologisch van aard zijn, verwijzend naar de kijk van de personages op het leven. Wanneer het kind bijvoorbeeld enkele optimistische eindes van het verhaal suggereert (bijvoorbeeld dat de moeder werk vindt in de maatschappij), veegt de vader al die suggesties van tafel door ze “grappen” te noemen, wat suggereert dat hij ze niet serieus nam (166). De respectieve ervaringen van onze personages drijven hen dus tot hun eigen respectieve lezingen.
De vader en het kind zien interessante parallellen tussen de twee verhalen en het echte leven, wat zinspeelt op hun kijk op de wereld en de ideologieën waarin zij geloven. Belangrijke thema’s zoals familierelaties en het idee van tragische eindes worden in de verhalen verkend, die weerspiegeld kunnen worden in het leven van de vader en zijn kind. De vader is ziek, op zijn sterfbed, wachtend op zijn eigen tragische einde, terwijl van het kind kan worden aangenomen dat het de hoopvolle jaren van de jeugd nog voor zich heeft. Op dezelfde manier krijgt de lezer van deze tekst inzicht in een familierelatie als de personages in de tekst wanneer ze lezen over de moeder en de zoon in de twee verhalen. Hoe de personages in deze tekst de personages van de verhalen in de tekst lezen/analyseren, stelt ons in staat hen op onze beurt te lezen/analyseren. Zo impliceert de vader dat de moeder in het verhaal “onder dwazen leefde” en een tragisch einde kende (166). Dit verwijst naar de gemoedstoestand van de vader zelf, die zich ergert aan het feit dat zijn kind (en bij uitbreiding de nieuwe generatie) de idealen niet begrijpt die voor hem belangrijk zijn. In tegenstelling tot zijn generatie is de nieuwe generatie niet in staat de harde realiteit van het leven te zien, waarin “tragedie” een onvermijdelijk einde is (167). Verder merkt hij op: “een mens moet karakter hebben” (167). Deze uitspraak heeft een dubbele betekenis als je het parallelle karakter van de tekst in ogenschouw neemt. Het verwijst niet alleen naar de persoonlijkheid en de vaste eigenschappen die een personage in een verhaal vormen, maar het verwijst ook naar een principiële manier van leven voor een echt mens. Deze uitspraak vat de idealen van de vader samen, omdat hij gelooft in een goed uitgewerkt, expliciet verteld verhaal en een waardige manier van leven die gedicteerd wordt door maatschappelijke normen, zoals blijkt uit de analyse van het gebruik van het woord “personage” (167). We zien dus dat niet alleen het schrijven, maar ook het lezen de idealen van onze twee personages weerspiegelt.
Tot besluit beseffen we dat de onenigheid tussen de vader en zijn kind (en bij uitbreiding de oude en de nieuwe generatie) niet alleen beperkt blijft tot de kunst van het verhalen vertellen, maar zich ook uitstrekt tot hun kijk op het leven. De tekst illustreert het perspectief van beide personages op familierelaties en ’tragedie als onvermijdelijk gegeven van het leven’ om de lezer aan te zetten na te denken over zijn/haar eigen realiteit en hoe hij/zij die bekijkt. Door na te denken over de verschillende perspectieven die in de tekst worden gepresenteerd via toespelingen door middel van voorkeursverteldynamiek, kunnen we onze eigen mening over het leven vormen door metaforisch een oude of nieuwe vertelstijl te onderschrijven.
Works Cited
Paley, Grace. “Een gesprek met mijn vader.” The Collected Stories. New York: Farrar, Straus & Giroux 1994. 160-167. Print.