De spijswetten van het Oude Testament schreven zorgvuldig voor welke dieren door de Israëlitische natie mochten worden gegeten. Leviticus 11:13-19 geeft een lijst van verschillende vogels en eindigt met vleermuizen. Vleermuizen worden niet geclassificeerd als “gevogelte” in de moderne afbakening, maar waren dat wel voor de Hebreeërs. (Overigens, de term “gevogelte” of “vogel” in Leviticus 11:13 en Genesis 1:20-30 is het Hebreeuwse woord ‘ôp, dat letterlijk “vliegende schepselen” betekent. Het is afgeleid van ‘ûp, dat “vliegen, rondvliegen, wegvliegen” betekent). Dan volgt een speciaal gebod in vers 20: “Alle gevogelte dat kruipt en op alle vier gaat, zal u een gruwel zijn.” Wat zijn deze onreine vogels die op handen en voeten lopen? Het zullen niet de vleermuizen zijn, waarover zojuist in het voorgaande vers werd gesproken. Sommige commentatoren wijzen er weer op dat het Hebreeuwse woord hier gewoon “vliegende dingen” betekent en zij suggereren dat dit vers verwijst naar insecten. Misschien is dit juist, maar de zespotige insecten worden in hun eigen gedeelte behandeld in de verzen 21-23. Zou het gevogelte op handen en voeten pinguïns kunnen zijn? Pinguïns gebruiken hun vleugels om door het water te vliegen en om op het land te komen, maar dan lopen ze meestal op slechts twee poten. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de Israëlieten ze zouden zijn tegengekomen!
Joe Taylor suggereert een andere groep dieren die goed in het plaatje past: pterosaurussen (Taylor, Joe, Giants Against Evolution, 2012, p. 113.). De wetenschappers van vandaag delen de pterosaurussen in bij de reptielen en niet bij de vogels. Maar de pterodactyloïde pterosaurussen, met hun hoofdkammen en korte staarten, zouden door de oude Hebreeën waarschijnlijk op één hoop met de vogels zijn gegooid. (Het schijnt dat een soort langstaartige Rhamphorhynchoide pterosaurus bij de Hebreeën bekend stond als de vurige vliegende slang). Wij weten van fossiele sporen dat veel van deze pterodactyloïde pterosaurus op handen en voeten rondscharrelden. Misschien waren er nog levende pterodactyloïde pterosaurussen in het gebied van het Midden-Oosten ten tijde van de Exodus. Net als de vleermuis en verschillende onreine vogels, mochten zij niet worden gegeten.