Doel: Een schatting maken van het aantal doodgeborenen en levendgeborenen onder de 28 wk zwangerschap in een periode van 2 jaar in Denemarken, en bepalen hoe de berekende overlevingskansen variëren door gebruik te maken van drie verschillende noemers: 1) het aantal zuigelingen dat actief wordt behandeld in de Neonatal Care Units, NNU’s, 2) het aantal van alle levendgeboren zuigelingen, en 3) het aantal van alle geboorten, inclusief doodgeborenen.
Methoden: Het aantal doodgeborenen en levendgeborenen bij 20 tot 27 wk zwangerschap werd geschat over een periode van 2 jaar in Denemarken. Gegevens over levendgeborenen en overlevingskansen werden verkregen uit een nationale prospectieve studie en het Nationale Geboorteregister. Het aantal vrouwen dat als gevolg van een spontane abortus in het ziekenhuis werd opgenomen, werd verkregen uit het Deense nationale gezondheidsregister; het aantal doodgeborenen werd uit deze gegevens berekend.
Resultaten: Het geschatte aantal doodgeborenen en levendgeborenen was vergelijkbaar in elke week van 20 tot 27 wk zwangerschap; ongeveer 1 per 1000 levendgeborenen in elke zwangerschapsweek. Bij 23 tot 25 wk zwangerschap varieerde de totale overlevingskans aanzienlijk afhankelijk van de noemer: actief behandelde zuigelingen 46% (CI 95%; 37%-54%), alle levendgeborenen 34% (CI 95%; 27%-41%), alle geboorten inclusief doodgeborenen 14% (CI 95%: 11-17%).
Conclusie: De overlevingskansen voor de intra-uteriene foetus onder de 26 wk zwangerschap zijn significant lager dan de gerapporteerde overlevingspercentages van de NNU’s. Het lage percentage van foetussen geleverd vóór 26 wk van de zwangerschap geclassificeerd als levend-geboren maakt de gerapporteerde geboortecijfers gevoelig voor verschillen in de manier waarop “levend-geboren” wordt geïnterpreteerd.