De cognitieve revolutie die rond de jaren veertig werd voltooid, veranderde de psychologie. Beïnvloed door het idee van Pavlov en andere fysiologen, richtten wetenschappers hun belangstelling op het waarneembare. Weg van de subjectiviteit, werd het objectieve onderzoek van gedrag betrouwbaar en toewijsbaar. Deze revolutie hielp bij het ontwikkelen van gebieden van de studie van waargenomen controle. In 1959 introduceerde White een theorie genaamd “effectance motivation”, waarin de menselijke drang naar controle wordt verklaard door een aangeboren behoefte om een situatie te kunnen hanteren en het verkrijgen van controle over de omgeving.
In 1966 publiceerde Julian Rotter zijn publicatie: “Generalized Expectancies for Internal versus External Control of Reinforcement.” waarin hij voor de allereerste keer de term “waargenomen controle” gebruikte. Zijn werk beïnvloedde meerdere disciplines zoals psychologie, sociologie, economie en gezondheidszorg. Na zijn publicatie, verschilde het wetenschappelijke werk over zijn concept van waargenomen interne controle meestal in twee takken. De ene geloofde dat waargenomen controle een vast persoonlijkheidskenmerk is, en verwijst daarom naar concepten als zelfeffectiviteit en competentie, de andere sprak over waargenomen controle als een cognitief proces, beïnvloed door omgevingsinvloeden die systematisch gemanipuleerd kunnen worden. Dit heeft betrekking op concepten als illusie van controle, aangeleerde hulpeloosheid en mindfullness.
“Een reeks studies biedt sterke ondersteuning voor de hypothesen dat het individu dat een sterk geloof heeft dat hij (sic) zijn eigen lot kan bepalen, waarschijnlijk alert zal zijn op die aspecten van de omgeving, die nuttige informatie verschaffen voor zijn toekomstig gedrag; (b) stappen zal ondernemen om zijn omgevingsconditie te verbeteren; (c) meer waarde zal hechten aan vaardigheid of het bereiken van versterkingen en in het algemeen meer bezig zal zijn met zijn bekwaamheid, in het bijzonder met zijn mislukkingen; en (d) weerstand zal bieden aan subtiele pogingen om hem te beïnvloeden.” Rotter 1966
Vanuit dit perspectief kan waargenomen controle ofwel gezien worden als een persoonlijkheidskenmerk ofwel als een cognitieve verwerking, die in beide gevallen het functioneren en overleven bevordert.
Historisch onderzoekEdit
In het jaar 1975 bedacht Martin E.P. Seligman de term “learned helplessness”. In termen van waargenomen controle, beschreef Seligman’s term van “aangeleerde hulpeloosheid” dat de waargenomen controle van een situatie leidt tot een specifieke uitkomst van gedrag. Seligman confronteerde honden met een situatie die gepaard ging met een totaal gebrek aan waargenomen controle, wat er uiteindelijk toe leidde dat de honden zich overgaven aan de situatie. Ze leerden passiviteit, hulpeloosheid. Seligman verplaatste zijn experimenten naar mensen en speculeerde dat waargenomen controle verband houdt met de ontwikkeling van bijvoorbeeld depressie.
Onderzoek van Schulz en Hansua naar waargenomen controle richt zich op de causale verbanden tussen iemands eigen controle en zijn psychologisch en fysiologisch welzijn en niet alleen op de correlatie van deze factoren. In een onderzoek dat in 1978 werd gedaan, stonden gepensioneerden die in een bejaardentehuis woonden op het punt controle te krijgen of te verliezen. Zij konden ofwel zelf beslissen wanneer zij wilden dat studenten hen bezochten, ofwel hadden zij geen invloed op de planning van het bezoek van de student. De resultaten tonen aan dat gepensioneerden die controle hebben over wanneer ze bezoek krijgen, zich beter voelden en gezonder waren dan gepensioneerden in de “geen invloed”-groep. Deze studie beschrijft waargenomen controle als een cognitief proces dat de gezondheid en motivatie van de persoon manipuleert.
Daaruit volgt dat self-efficacy een belangrijke factor is die de effectiviteit van waargenomen controle beïnvloedt. Blittner, Goldberg en Merbaum redeneerden in 1978 dat alleen als de persoon gelooft in zijn capaciteiten en succes, hij/zij beter kan presteren of gedrag kan veranderen.
Een studie van Sastry en Ross in 1998 concludeerde dat er ook culturele verschillen zijn op het gebied van waargenomen controle. Volgens de onderzoekers wordt waargenomen controle belangrijker gevonden door mensen die in Westerse landen wonen dan door Aziaten. Bovendien leggen Aziaten geen verband tussen waargenomen controle en mentaal welzijn. Dit verschil wordt verklaard door een verschillende focus van de culturen. De westerse cultuur waardeert individualisme en persoonlijk succes, wat ertoe leidt dat mensen de drang voelen om hun eigen proces en prestaties te controleren. Mensen zullen waargenomen controle eerder opvatten als een persoonlijkheidskenmerk.