Een werkgever kan verplicht worden om een loszittend ademhalingstoestel, zoals een PAPR, te verstrekken en ervoor te betalen als het gezichtshaar van een werknemer hem verhindert om een strak zittend ademhalingstoestel te dragen. Er zijn echter verschillende overwegingen met betrekking tot veiligheid en personeelszaken.
OSHA vereist dat werkgevers persoonlijke beschermingsmiddelen (PPE), waaronder ademhalingsapparatuur, verstrekken wanneer dit nodig is om werknemers te beschermen tegen gevaren op de werkplek die letsel of beschadiging kunnen veroorzaken. PBM moeten door de werkgever gratis aan de werknemers worden verstrekt, tenzij het gaat om een van de specifieke typen die worden genoemd in 29 CFR 1910.132(h)(2) tot en met 1910.132(h)(4)(iii).
Op grond van de norm voor ademhalingsbescherming moet een werkgever elke werknemer een ademhalingstoestel verstrekken wanneer een dergelijk apparaat nodig is om de gezondheid van een dergelijke werknemer te beschermen. Werkgevers moeten ademhalingstoestellen verstrekken die toepasbaar en geschikt zijn voor het beoogde doel en moeten een programma voor ademhalingsbescherming opstellen en bijhouden.
Het OSHA specificeert in de norm voor ademhalingsbescherming echter niet welk type ademhalingstoestel moet worden verstrekt (hoewel het wel de criteria vaststelt die bij de selectie in aanmerking moeten worden genomen). Verder verplicht de norm de werkgever niet om op verzoek van de werknemer een specifiek ademhalingstoestel te verstrekken. Bovendien verplicht de norm de werkgever niet om een meer beschermend ademhalingstoestel te verstrekken als het gebruik ervan niet gerechtvaardigd is door de gevaarlijke blootstelling.
Zoals u terecht opmerkt, mag een werkgever niet toestaan dat ademhalingstoestellen met nauwsluitende gelaatsstukken worden gedragen door werknemers die gezichtshaar hebben dat tussen het afdichtende oppervlak van het gelaatsstuk en het gezicht komt of dat de klepfunctie belemmert. Om de werknemer adequaat te beschermen tegen het gevaar op de werkplek, zou u de werknemer zonder kosten een geschikt loszittend ademhalingstoestel kunnen verschaffen, hem kunnen ontheffen van taken waarbij het gebruik van een ademhalingstoestel vereist is, of een duidelijk beleid ten uitvoer kunnen leggen met betrekking tot het scheren/gezichtshaar als onderdeel van uw schriftelijke programma voor ademhalingsbescherming.
Als u een van de laatste twee benaderingen kiest, houd er dan rekening mee dat andere wettelijke vereisten met betrekking tot personeelszaken in het geding kunnen zijn, met name als de werknemer om religieuze redenen een baard heeft laten staan. Zo verbiedt Titel VII van de Civil Rights Act discriminatie op basis van “godsdienst”, die wordt gedefinieerd als “alle aspecten van religieuze observantie en praktijk, evenals geloof, tenzij een werkgever aantoont dat hij niet in staat is om redelijkerwijs tegemoet te komen aan de religieuze observantie of praktijk van een werknemer of toekomstige werknemer, zonder dat dit een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van de werkgever.
Voor verdere richtsnoeren over deze kwestie, zie de OSHA Interpretatiebrieven van 16 april 1996; 7 maart 2003; en 9 mei 2016.