De voorste buikwand integument wordt vaak gebruikt in een reeks van reconstructieve flappen. Deze weefsels worden bevoorraad door de diepe en oppervlakkige inferieure epigastrische slagaders (DIEA en SIEAs) en de diepe en oppervlakkige superieure epigastrische slagaders (DSEA en SSEAs). Eerdere buikwandchirurgie wijzigt deze vasculaire anatomie en kan het flapontwerp beïnvloeden. Honderdachtenzestig patiënten ondergingen een abdominale wand computertomografische angiografie (CTA) voor preoperatieve beeldvorming. Achtenvijftig van deze patiënten hadden een eerdere abdominale operatie ondergaan en werden beoordeeld op littekenpatroon en relatie tot het verloop en de distributie van alle belangrijke axiale vaten en perforatoren. Twee kadavers van buikwandmonsters met littekens in de middellijn van de buik werden onderworpen aan contrastinjectie van de DIEA’s en DSEA’s, met daaropvolgende CTA. Het verloop en de distributie van alle cutane vaten werden beoordeeld. In alle klinische en kadaver gevallen, was de vasculatuur van de buikwand veranderd door eerdere chirurgie. In de klinische gevallen was de vasculaire architectuur universeel veranderd in de regio van het litteken, vaak veranderde dit de vullingpatronen van de buikwand en in sommige gevallen werd het gebruik van een buikwandflap onmogelijk gemaakt. In beide kadavers waren gebieden van niet-vulling duidelijk bij contrastinjectie, die de angiosomen benadrukten die niet door de DIEA of DSEA werden gevoed. Eerdere buikwandchirurgie verandert noodzakelijkerwijs de vasculaire architectuur van de buikwand, en kan de bronvaten die huidweefsels bevoorraden, veranderen. CTA was nuttig bij het identificeren en afbakenen van deze veranderingen, en kan worden gebruikt als een preoperatief hulpmiddel in deze rol.